ECLI:NL:RBAMS:2021:3163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
13.266936.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige verdachte voor brandstichting in jeugdinstelling met oplegging van PIJ-maatregel

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2021 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die zich op 24 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een jeugdinstelling te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een aansteker opzettelijk brand heeft gesticht in haar slaapkamer, wat heeft geleid tot gevaar voor zowel goederen als personen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een jeugddetentie van vijf maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel had geëist, in een gematigde vorm gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien haar psychische problematiek en eerdere veroordelingen, intensieve behandeling nodig heeft. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een gedragsstoornis en een posttraumatische stressstoornis, wat haar gedragskeuzes beïnvloedde. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met de aanbeveling voor behandeling in een gespecialiseerde kliniek. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, en benadrukt dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de verdachte en de veiligheid van anderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.266936.20
Parketnummer vordering tul: 13.684230.18
Datum uitspraak: 28 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
momenteel gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en haar raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren is gebracht.
Op de zitting zijn ook mevrouw [plychiater], psychiater, en de heer [psycholoog], psycholoog, als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 24 oktober 2020 heeft schuldig gemaakt aan brandstichting in [naam jeugdinstelling] te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat door de brandstichting gevaar is ontstaan voor goederen en personen.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat er door het handelen van verdachte gevaar voor personen is ontstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft met een aansteker een aantal goederen in haar slaapkamer in [naam jeugdinstelling] in brand gestoken. Hierdoor zijn flinke vlammen ontstaan en is sprake van brandschade aan de vloer en de deur van de slaapkamer. Daarnaast was er een forse rookontwikkeling. Aangezien één van de medewerkers van [naam jeugdinstelling] bij het blussen van de brand rook had ingeademd, is ook een ambulance gebeld. In het pand van [naam jeugdinstelling] , een instelling voor gesloten jeugdhulp, bevonden zich op het moment van de brandstichting meerdere medebewoners van verdachte en personeelsleden. Naar algemene ervaringsregels is het voorzienbaar geweest dat er voor hen gevaar zou ontstaan. Dat verdachte ervan overtuigd was dat zij de brand onder controle had en zou kunnen blussen met het materiaal dat zij op haar kamer voorhanden had, zoals een brandwerend matras en water van de douche of het toilet, maakt dat oordeel niet anders. Overigens heeft verdachte niet zelf ingegrepen en kon zij evenmin ter zitting aangeven op welk moment zij dit van plan was om te doen. Het is het personeel van [naam jeugdinstelling] geweest dat adequaat heeft gehandeld, immers de vlammen kwamen op dat moment al tot borsthoogte. Bij brandstichting is het juist de onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid van de verspreiding van vuur en rook die het gevaar doen ontstaan. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat er door de brandstichting zowel gevaar voor goederen als voor personen is ontstaan.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 oktober 2020 te Amsterdam, in een slaapkamer van [naam jeugdinstelling] (gevestigd aan de [adres] ), opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met kleding en schoenen en een papieren tas en kartonnen dozen, ten gevolge waarvan die kleding en schoenen en een papieren tas en kartonnen dozen en een deur van die slaapkamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en voor de inboedel van die kamer en gemeen gevaar voor één of meer in dat pand van [naam jeugdinstelling] aanwezige personen, bewoners en personeel van [naam jeugdinstelling] te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte – overeenkomstig de adviezen van de deskundigen – de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) te worden opgelegd.
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met eventueel als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling. Indien een PIJ-maatregel wordt opgelegd, dan dient dat in voorwaardelijke vorm te zijn. Verdachte verdient de kans om in dat kader te laten zien dat zij wil en kan meewerken aan haar behandeling. Daarnaast rechtvaardigen het strafblad van verdachte en onderhavig feit geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar slaapkamer in [naam jeugdinstelling] . Zij was boos, omdat zij haar kamer niet uit mocht en op deze manier wilde ze de aandacht van het personeel trekken. Er zijn vlammen in haar kamer ontstaan die tot borsthoogte van een personeelslid kwamen. Door zo’n brand te veroorzaken, heeft verdachte een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan. De brand is weliswaar snel geblust, maar er is wel schade ontstaan in de kamer en er is forse rookontwikkeling geweest. De schade is beperkt gebleven door het adequate handelen van het personeel van [naam jeugdinstelling] en er zijn geen personen gewond geraakt, maar het had veel slechter kunnen aflopen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 29 april 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 4 april 2019 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld voor meerdere straatroven en een winkeldiefstal tot een jeugddetentie en voorwaardelijke werkstraf. Op 29 september 2020 is verdachte nogmaals door de meervoudige kamer te Amsterdam veroordeeld in verband met straatroven en winkeldiefstal tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mr. drs. [psycholoog], psycholoog op 28 april 2021;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [plychiater], kinder- en jeugdpsychiater op 26 april 2021.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis, een posttraumatische stress stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in borderline, narcistische en antisociale richting. Voorts is er sprake van een matig tot ernstige stoornis in cannabisgebruik. Van deze psychische problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde en het lijkt erop dat deze haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Verdachte geeft aan dat zij op het moment van het tenlastegelegde boos was. Wanneer zij haar boosheid uitleeft voelt zij zich krachtig. Zij denkt niet na over de consequenties. Verdachte voelde zich doordat zij niet uit haar kamer mocht niet serieus genomen en opzij gezet. Zij voelt zich in feite gekleineerd en om zich niet klein en minderwaardig te voelen blaast zij zich in agressieve zin op en slaat zij hard terug. Het geeft haar een gevoel van kracht en macht. Voornoemde dynamiek hangt samen met haar narcistische trekken. Dat ze naar een ernstig middel grijpt als brandstichting hangt mede samen met haar antisociale trekken, waarbij zij egocentrisch handelt en geen rekening houdt met de gevolgen van haar handelen voor anderen. Vanwege haar leeftijd worden de narcistische en antisociale trekken nog toegeschreven aan de gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De psycholoog ziet een duidelijke relatie tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Zij kan echter emotioneel niet goed in staat worden geacht om haar wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Er zijn meerdere risicofactoren geconstateerd, terwijl er geen duidelijke protectieve factoren naar voren komen. De risicofactoren hangen sterk samen met de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarin een lacunaire gewetensfunctie, een verhoogde krenkbaarheid, een verhoogde emotionele instabiliteit en een verstoorde emotie- en agressieregulatie centraal staan. De kans op recidive wordt gezien het voorgaande als hoog ingeschat. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op haar gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, alsmede op haar posttraumatische stress stoornis. Deze problematiek is ernstig en leidt tot problemen op alle levensgebieden, met als gevolg dat diverse plaatsingen in instellingen problematisch zijn verlopen. Met name dient aandacht uit te gaan naar haar verstoorde coping met betrekking tot verhoogde innerlijke onrust en haar verstoorde emotie- en agressieregulatie. Verdachte is niet in staat om zelfstandig te functioneren. Aangewezen is dan ook een klinische setting met psychiatrische expertise. Gedacht wordt aan een instelling als de [naam instelling] , kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie. In een dergelijke instelling is psychiatrische expertise aanwezig en kan betrokkene de nodige structuur en duidelijkheid geboden worden. Het is van belang dat verdachte behandeld wordt voor de geconstateerde psychische problematiek. Een kader waarin zij zich kan onttrekken aan behandeling en kan kiezen voor detentie is niet geïndiceerd. Dit brengt met zich mee dat een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel niet geïndiceerd is. Hetgeen resteert is een PIJ-maatregel. Binnen deze maatregel heeft de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de voorkeur. De intrinsieke motivatie voor behandeling is beperkt en weinig doorleefd en de psychische problematiek brengt met zich mee dat zij zich niet goed aan voorwaarden lijkt te kunnen houden. De voorwaardelijke PIJ-maatregel is dus wel overwogen, mede omdat binnen deze variant een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid, maar de nadelen zijn in het geval van betrokkene te groot en risicovol.
De psychiater komt tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van ziekelijke stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, misbruik van cannabis en lachgas, een posttraumatische stressstoornis en zwakbegaafdheid. Dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen, eveneens het geval.
De ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde indien bewezen, gedeeltelijk. Samenhangend met de gedragsstoornis handelt verdachte regelmatig impulsief, met weinig verantwoordelijkheidsbesef waarbij ze niet goed stilstaat bij de gevolgen van haar handelen en moeilijk een adequate oplossing voor problemen kan bedenken. Ook neigt ze ertoe grenzen op te zoeken en deze te overschrijden, en haar eigen gewin daarbij voorop te stellen. Bij haar lijkt de posttraumatische stressstoornis, waarvan eveneens sprake is, ook vooral tot uiting te komen in de vorm van prikkelbaar gedrag, roekeloosheid. Dit heeft haar problematische gedrag nog versterkt. Het middelengebruik (cannabis en lachgas) waarvan eveneens sprake is, heeft dit gefaciliteerd, waarbij dit vooral tot een toenemende onverschilligheid heeft kunnen leiden. De zwakbegaafdheid, die bij verdachte is vastgesteld, heeft een en ander in ongunstige zin beïnvloed. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen. De symptomen, voortkomend uit de verschillende stoornissen, met name impulsiviteit en het moeite hebben met zich aan gestelde regels te houden, voortkomend uit de normoverschrijdende gedragsstoornis, de onverschilligheid, samenhangend met het langdurig cannabis- en lachgasgebruik, het niet goed kunnen overzien van situaties, samenhangend met de cognitieve beperking, de prikkelbaarheid en roekeloosheid, samenhangend met de posttraumatische stressstoornis, kunnen een rol hebben gespeeld die faciliterend heeft gewerkt m.b.t. het komen tot het tenlastegelegde, indien bewezen. Wanneer verdachte geen intensieve behandeling opgelegd zou krijgen, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Beschermende factoren zijn eigenlijk niet aanwezig. Er is weinig zicht gekregen op eventuele invloed van mededaders maar die lijken in ieder geval bij dit delict geen rol te hebben gespeeld. De opvoedingsomstandigheden zijn grotendeels ongunstig geweest. Vader is nog voor de geboorte van verdachte overleden en moeder kon onderzochte niet bieden wat zij nodig had. Haar moeder is nog wel betrokken en belangrijk voor onderzochte. Verdachte heeft een groot deel van haar leven in instellingen gewoond en is een paar jaar door haar halfzus opgevangen. Dit is, vanwege de band die verdachte met haar ervaart, wel een positieve factor maar heeft tot nu toe onvoldoende als een beschermende factor kunnen fungeren. Geadviseerd wordt om verdachte een uitgebreide en intensieve behandeling op te leggen, die bestaat uit verschillende elementen, namelijk zowel een delictanalyse, Brains4Use, een agressieregulatietraining (bijv. TACt), EMDR en behandeling en begeleiding bij voorkeur in een steunend klimaat met psychiatrisch geschoolde medewerkers zoals een jeugdforensisch psychiatrische kliniek. Geadviseerd wordt om dit op te leggen binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gezien de complexiteit van het beeld met meervoudige psychiatrische problematiek, het tot nu toe niet slagen van behandeling in een minder gedwongen en stabiel kader en de noodzaak van een langdurige en intensieve behandeling die verschillende behandelelementen bevat wordt een PIJ-maatregel geadviseerd.
De psycholoog en psychiater hebben op de zitting hun advies toegelicht. Het meest passend voor verdachte is wanneer zij in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt behandeld in een klinische psychiatrische behandelsetting zoals De [naam instelling] . Er zijn motivatie en enige stabiliteit nodig om in een voorwaardelijk kader behandeld te kunnen worden en die zijn bij verdachte onvoldoende aanwezig. De kans dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel – gelet op haar pathologie – alsnog wordt omgezet is heel groot, omdat het haar niet zal lukken zich voortdurend aan voorwaarden te houden.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er is al veel geprobeerd en op dit moment is deze maatregel het enige kader dat een continue behandeling garandeert en zo de grootste kans van slagen heeft. De behandeling zal minimaal twee jaar gaan duren. Hopelijk kan verdachte zo snel mogelijk worden geplaatst bij De [naam instelling] . Ook daar is helaas sprake van een wachtlijst.
JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Gelet op de ernst van het feit en het gevaar dat zij heeft veroorzaakt met de brandstichting vindt de rechtbank een jeugddetentie een passende straf. Omdat de omvang van het incident relatief klein is gebleven en de deskundigen adviseren het feit haar in verminderde mate toe te rekenen, wordt een jeugddetentie voor de duur van één maand voldoende geacht. Daarmee wijkt de rechtbank dus in het voordeel van verdachte af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank deelt de conclusies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in de Pro Justitia rapporten. De rechtbank komt tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf - waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld – een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal uitleggen waarom.
Verdachte zal zeer intensief en voor langere tijd behandeld moeten worden voor haar ernstige gedragsproblematiek en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het is in het belang van verdachte en de maatschappij dat dit in het kader gebeurt dat de grootste slagingskans heeft. Gelet op wat de deskundigen naar voren hebben gebracht, is de rechtbank ervan overtuigt dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dat noodzakelijke kader biedt. Verdachte zal na overplaatsing van de JJI naar de [naam instelling] ononderbroken kunnen worden behandeld en zo nodig langer dan twee jaar. Hiermee wordt een duidelijk kader gecreëerd dat eventueel gebrek aan motivatie of wisselingen in stabiliteit bij verdachte kan opvangen. Uiteindelijk zal dit naar het oordeel van de rechtbank de meest effectieve wijze van behandeling zijn.
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten en het recidiverisico als hoog wordt ingeschat als zij niet intensief behandeld wordt. Het is dan ook om die reden noodzakelijk dat zij in een gesloten setting klinisch wordt behandeld.
Het is de rechtbank duidelijk dat de verdachte graag de kans had gekregen om in het kader van een voorwaardelijke sanctie te laten zien dat zij openstaat voor behandeling en hieraan wil meewerken. De rechtbank wil dan ook benadrukken dat zij het heel positief vindt dat verdachte zich kwetsbaar heeft durven opstellen tijdens het persoonlijkheidsonderzoek. De rechtbank heeft ook gelezen dat verdachte al heel veel heeft meegemaakt in haar leven en dat zij inmiddels bijna achttien jaar oud is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij na alle trajecten in het verleden nu kwalitatief de meest passende en hoogwaardige hulpverlening verdient. De rechtbank begrijpt dat verdachte de beslissing mogelijk als teleurstellend zal ervaren omdat haar niet de kans wordt gegeven te laten zien dat zij wel in staat is zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank ziet dit echter anders. Het zou juist een gemiste kans zijn voor verdachte als zij nu geen gegarandeerde en ononderbroken klinische behandeling ontvangt. Die garantie kan alleen worden gegeven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Aan verdachte wordt dus de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Deze dient overeenkomstig de adviezen te worden uitgevoerd in De [naam instelling] , of een soortgelijke jeugdforensisch psychiatrische kliniek, gelet op haar meervoudige psychiatrische problematiek.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel maatregel zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 4 april 2019 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 40 uren worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Adviseertdeze maatregel ten uitvoer te leggen in een klinische psychiatrische behandelsetting, te weten GGZ-instelling De [naam instelling] te [plaats] , dan wel een soortgelijke klinische behandelsetting.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 4 april 2019 opgelegde voorwaardelijke straf AF.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.H.G. Odink en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]