8.5Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat verdachte zich aan een grote hoeveelheid strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Hij heeft in oktober 2019 twee vrouwen fors mishandeld, enkel omdat hij een woordenwisseling met hen had. In april 2019 en februari 2020 heeft hij willekeurige personen van hun fiets getrapt/geduwd, terwijl hij met de scooter langs hen reed en de mededader die bij verdachte achterop zat ondertussen ter vermaak de vallende slachtoffers aan het filmen was. Verdachte heeft ook een grote hoeveelheid personen opgelicht door middel van geraffineerde fraude via Marktplaats. Al deze feiten zijn zeer kwalijk en hebben allemaal een antisociaal karakter waarbij verdachte voor eigen gewin (gelijk, plezier, geld) heeft gehandeld. De feiten zijn allemaal gepleegd terwijl verdachte in een proeftijd liep en bovendien (wat betreft de zaken A en B) in een schorsing van de voorlopige hechtenis. De in deze kaders aan verdachte gestelde voorwaarden hebben hem er niet van weerhouden om door te blijven gaan met het plegen van strafbar feiten.
De rechtbank deelt de conclusies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in het multidisciplinaire Pro Justitia rapport van 3 maart 2021 ten aanzien van de diagnose - ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten -, ten aanzien van de toerekenbaarheid en het risico op recidive. Ook is de rechtbank van oordeel, onder verwijzing naar en met overneming van de overwegingen en conclusies ter zake in het rapport, dat een noodzaak bestaat tot klinische behandeling in een gesloten setting van minstens een jaar, mede gelet op het hoge recidiverisico en het reële risico op schijnaanpassing. Deze klinische behandeling is vereist ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Vervolgens is het de vraag binnen welk kader deze klinische behandeling van verdachte dient plaats te vinden. Enerzijds kan de rechtbank de conclusie van de raadsman - dat, gelet op het eerdere GBM advies op basis van zaak B, het erop lijkt dat uitsluitend vanwege de oplichtingszaak (A) een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd - niet volgen. Een onderzoek op een klinische observatieafdeling, waarbij verdachte gedurende zeven weken onder andere dag en nacht is geobserveerd en veelvuldig is gesproken, betreft immers een indringender onderzoek dan het eerdere ambulante onderzoek waaruit het GBM advies is voortgekomen. Een klinisch observatieonderzoek ontbloot de persoonlijkheid en de hardnekkigheid van de stoornis van verdachte meer dan een onderzoek waarbij alleen gesprekken worden gevoerd en tests worden uitgevoerd. Daarnaast heeft het feit dat verdachte strafbare feiten is blijven plegen in een periode dat het ambulante persoonlijkheidsonderzoek werd verricht, verdachte in een proeftijd en in twee schorsingskaders met voorwaarden liep, aangetoond hoe sterk de antisociale gedragskant van verdachte is. De rechtbank kan zich dan ook voor het grootste deel aansluiten bij de bevindingen uit het rapport dat op die klinische observatie is gebaseerd, zoals hiervoor overwogen. Anderzijds, echter, is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek ten aanzien van het kader waarbinnen de noodzakelijke klinische behandeling dient plaats te vinden niet volledig is geweest. De rechtbank acht zich namelijk nog onvoldoende voorgelicht over de (on)mogelijkheden van een verplichting tot klinische behandeling in een forensisch centrum als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In dat verband is het volgende van belang.
De deskundigen hebben te kennen gegeven dat zij de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel hebben overwogen, maar dat zij daarvan hebben afgezien omdat hun inschatting is dat verdachte in een ambulante setting niet daadwerkelijk in behandeling komt. Ook hebben zij overwogen dat de duur van een GBM niet de door hen verwachte noodzakelijke behandelduur van minstens een jaar dekt, zodat deze maatregel door hen niet toereikend wordt geacht. De deskundigen hebben daarmee klaarblijkelijk tot uitgangspunt genomen dat een klinische behandeling van de door hen gewenste duur – minstens een jaar – buiten het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet tot de mogelijkheden behoort, en bovendien dat een GBM het enige alternatieve kader betreft waarbinnen een klinische behandeling kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de deskundigen in dat verband ter terechtzitting gevraagd naar eventuele mogelijkheden van een verplichte klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deskundige [psychiater] heeft daarop te kennen gegeven dat de forensische centra die bij zijn weten beschikbaar zijn voor klinische behandeling van verdachte buiten het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel (Catamaran en Fjord) niet passend zijn voor de problematiek van verdachte, en dat hij het FCA (Forensisch Centrum Adolescenten) in verband met eerdere ervaringen aldaar evenmin een adequate behandelplaats voor verdachte acht. Gevraagd naar andere mogelijkheden van een klinische behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, gaf hij te kennen eerst collegiaal overleg te wensen alvorens daarop nader in te gaan. Deskundige [psycholoog] was niet meer ter terechtzitting aanwezig en daardoor niet in staat deze vraag te beantwoorden.
De Raad heeft desgevraagd ter zitting geweigerd te adviseren over eventuele voorwaarden bij het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de zwaarste strafrechtelijke maatregel voor jeugdigen betreft, die in de praktijk als de zwaarste sanctie wordt ervaren. Dat betekent dat minder ingrijpende alternatieven naar behoren dienen te worden onderzocht en dat bij oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden gemotiveerd waarom deze alternatieven niet beantwoorden aan de te dienen doelen. De (on)mogelijkheden van een klinische behandeling van verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn door de deskundigen echter niet onderzocht, althans daarover is niet gerapporteerd, en evenmin zijn ter terechtzitting gestelde vragen daarover (volledig) beantwoord door beide rapporteurs. Om die reden acht de rechtbank het voor de beoordeling van de zaak noodzakelijk opdracht te geven tot aanvullend advies door rapporteurs [psychiater] en [psycholoog] , ter beantwoording van de in het dictum te noemen specifieke onderzoeksvragen, binnen de daar gestelde termijn.
De rechtbank zal daarnaast de Raad opdragen om te adviseren over de te stellen bijzondere voorwaarden in het geval van een veroordeling tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde, waarbij in elk geval dient te worden geadviseerd over de forensische behandelomgeving waar een dergelijke klinische behandeling kan plaatsvinden.
De rechtbank zal de zaak heropenen ten behoeve van de uitvoering van de nadere deskundigenopdrachten. De zaak zal daarbij in handen worden gesteld van de rechter-commissaris met een open verwijzing, om zodoende op de uitvoering van de opdracht van de rechtbank toezicht te houden en waar nodig ter zake nadere noodzakelijke beslissingen te nemen. Op een volgende zitting die zo spoedig mogelijk na 19 mei 2021 dient te worden gehouden, zullen de uitkomsten van het nadere onderzoek worden besproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het in zaak A onder 3 en in zaak A onder 4 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 4 tweede cumulatief/alternatief, 5 in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en in zaak C onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot oplichting
ten aanzien van het in zaak A onder 4 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
ten aanzien van het in zaak A onder 5 bewezen verklaarde:
medeplegen van het met het oogmerk dat daarmee computervredebreuk wordt gepleegd computerwachtwoorden, toegangscodes of daarmee vergelijkbare gegevens waardoor toegang kan worden gekregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, verwerven en voorhanden hebben
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde:
telkens: medeplegen van poging tot zware mishandeling
ten aanzien van het in zaak C onder 1 en 3 bewezen verklaarde:
ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd doch maximaal voor een termijn van negentig dagen.
Geeft de reeds in deze zaak benoemde deskundigen drs. [psycholoog] en drs. [psychiater] opdracht tot het uitbrengen van een nader rapport
binnen uiterlijk vier weken na datum van dit vonniswaarin de volgende onderzoeksvragen worden beantwoord:
Kan een verplichting tot klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel het geconstateerde recidivegevaar beperken en dienen ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte?
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: wat zou de minimale en de maximale duur van een dergelijke klinische behandeling naar uw deskundige inschatting zijn?
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: binnen welke forensische behandelomgeving zou deze klinische behandeling kunnen plaatsvinden?
Geeft de Raad opdracht tot het uitbrengen van een nader schriftelijk advies
uiterlijk 1 week voor de datum van de nadere terechtzittingwaarin de volgende onderzoeksvragen worden beantwoord:
1. In het geval de rechtbank overgaat tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde een verplichting tot medewerking aan een klinische behandeling, binnen welke forensische behandelomgeving zou deze klinische behandeling kunnen plaatsvinden, en welke overige bijzondere voorwaarden zouden daarbij nodig zijn ter beperking van het recidivegevaar en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte?
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde op de uitvoering van de opdrachten van de rechtbank toezicht te houden en in het kader daarvan noodzakelijke aanvullende beslissingen te nemen.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op
een nadere terechtzitting gelegen zo spoedig mogelijk na 19 mei 2021 en uiterlijk binnen drie maanden vanaf de datum van dit vonnis.
Beveelt de oproeping van verdachte, ouder(s), deskundigen [psychiater] en [psycholoog] , de Raad, LJ&R tegen voornoemd tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
Beveelt dat de benadeelde partijen de dag en het tijdstip van de volgende zitting schriftelijk wordt medegedeeld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. V. Zuiderbaan en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2021.