In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam betreffende een aanslag afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2020. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een aanslag opgelegd aan [eiser], die hiertegen bezwaar maakte. In de uitspraak op bezwaar van 18 mei 2020 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna [eiser] beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de aanslag had opgelegd op basis van de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsafval 2020. De heffingsambtenaar had een tarief van € 368,- voor een meerpersoonshuishouden in rekening gebracht, omdat [eiser] op 1 januari 2020 samen met een ander op het adres woonachtig was. [eiser] betwistte dit, stellende dat de andere bewoner half februari 2020 was vertrokken en dat hij daarom alleen voor de eerste 1,5 maand het tarief voor een meerpersoonshuishouden zou moeten betalen.
De rechtbank oordeelde echter dat de Verordening bepaalt dat het tarief wordt vastgesteld op basis van de situatie op 1 januari van het belastingjaar. Wijzigingen in de woonsituatie na deze datum hebben geen invloed op de aanslag, tenzij alle bewoners naar andere gemeenten verhuizen. Aangezien [eiser] niet naar een andere gemeente was verhuisd, bleef het tarief voor een meerpersoonshuishouden van toepassing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.