In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres, woonachtig in Abcoude, is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 9 oktober 2019, nadat een scanauto had geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor de auto van eiseres, die geparkeerd stond aan de [straat] in Amsterdam. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd op 17 december 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij te goeder trouw had geparkeerd, aangezien de parkeerbelasting pas sinds oktober 2019 van kracht was op de betreffende locatie. Eiseres, die van hogere leeftijd is en onbekend in Amsterdam, stelde dat zij niet in staat was om zelf onderzoek te doen naar de geldende parkeerregels. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat eiseres zelf had moeten onderzoeken of parkeerbelasting verschuldigd was, en dat er voldoende informatie beschikbaar was in de vorm van borden en parkeerautomaten.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar inderdaad aan zijn informatieplicht had voldaan en dat eiseres, ondanks haar onbekendheid met de stad, een onderzoeksplicht had. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van overmacht die eiseres zou vrijstellen van de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees verzoeken om proceskostenvergoeding en griffierecht af.