In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een gebruiker van een perceel te Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had op 31 oktober 2018 een aanslag rioolheffing opgelegd aan [eiser] voor het belastingjaar 2017, welke aanslag € 376,32 bedroeg. De heffingsambtenaar handhaafde deze aanslag in de uitspraak op bezwaar van 14 december 2018, waarop [eiser] beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 februari 2021 was [eiser] niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij [eiser] betwistte dat hij in 2017 meer dan 300 m³ water had verbruikt. Hij voerde aan dat een deel van het water dat hij verbruikte niet naar het riool ging, maar naar zijn tuin. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat het waterverbruik van [eiser] in 2017 meer dan 300 m³ bedroeg, op basis van gegevens van Waternet. De rechtbank concludeerde dat de aanslag rioolheffing terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van [eiser] ongegrond.
De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.