ECLI:NL:RBAMS:2021:3082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
CV 20-2831
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid kredietverstrekker voor onterecht in rekening gebrachte premie en schade door BKR-registratie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Nix, en de besloten vennootschap Qander Consumer Finance B.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance Incasso B.V. De eiser had een kredietovereenkomst afgesloten met Qander, maar betwistte dat hij een kredietverzekeringsovereenkomst had gesloten, waarvan de premie onterecht in mindering was gebracht op zijn creditcardsaldo. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 1.475,68, ongedaanmaking van de BKR-registratie en schadevergoeding als gevolg van deze registratie.

De procedure begon met een comparitie op 17 november 2020, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Na een aantal zittingen en het indienen van producties, concludeerde de kantonrechter dat de eiser onterecht was belast met de premie voor de kredietverzekering, omdat Qander niet kon bewijzen dat er een overeenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de eiser recht had op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de BKR-registratie onrechtmatig was, waardoor Qander aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden.

De kantonrechter heeft Qander veroordeeld tot betaling van € 1.387,92 aan de eiser, de ongedaanmaking van de BKR-registraties en het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De vordering van Qander in reconventie werd afgewezen. Qander werd als in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8322682 CV EXPL 20-2831
vonnis van: 14 juni 2021
fno.: 364
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L. Nix
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidQANDER CONSUMER FINANCE B.V.
gevestigd te 's-Hertogenbosch
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: Qander
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het dossier bestaat uit de navolgende stukken en proceshandelingen:
  • de dagvaarding van 3 februari 2020;
  • de akte overlegging producties van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord in conventie/voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
  • het instructievonnis van 31 augustus 2020, waarbij een comparitie is bepaald;
  • de dagbepaling comparitie.
De comparitie is gehouden op 17 november 2020, waar [eiser] is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Voor Qander zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , vergezeld van mr. M. Zieltjens als gemachtigde. Nadat partijen hun standpunten hadden toegelicht en vragen van de kantonrechter hadden beantwoord is de zaak aangehouden om Qander de gelegenheid te geven een herberekening te maken en om te bezien of partijen daarna een minnelijke regeling konden treffen. Op de rolzitting van 25 januari 2021 hebben partijen laten weten dat een akkoord niet was bereikt en dat zij voortzetting van de zitting wilden. Daarop is de zaak op 17 mei 2021 voortgezet, waar dezelfde personen zijn verschenen als op de eerdere zitting, zij het dat in plaats van [naam 1] , [naam 3] aanwezig was.
Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog een akte met producties genomen, waarbij [eiser] zijn eis heeft verminderd. Partijen hebben ter zitting hun standpunten opnieuw toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
1.1. [eiser] heeft bij BCC elektro-speciaalzaak een aankoop gedaan voor € 1.646,95 en in dat kader op 18 mei 2005 met PrimeLine Services BV (nu Qander) een overeenkomst tot uitgestelde betaling gesloten. [eiser] diende het bedrag uiterlijk op 11 mei 2006 aan PrimeLine over te maken en anders werd het bedrag (onder bepaalde voorwaarden, waaronder het berekenen van rente) geïncasseerd. [eiser] heeft het bedrag van € 1.646,95 niet binnen 12 maanden terugbetaald. Verder kreeg [eiser] een creditcard met een bestedingslimiet van
€ 1.250,-, die was gekoppeld aan een reeds bestaande bankrekening van [eiser] . De (variabele) rente per maand bedroeg 1,6% en de effectieve kredietvergoeding 21% op jaarbasis. Er werd als aflossing van het krediet automatisch elke maand 2% van het uitstaande saldo met een minimumbedrag van € 15,- afgeschreven van de (gekoppelde) bankrekening. Het was [eiser] toegestaan meer dan dit minimum maandelijks af te lossen.
1.2. [eiser] heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om geld op te nemen met zijn creditcard. Hij heeft steeds maandelijks afgelost via de automatische incasso.
1.3. Vanaf 22 september 2007 is naast een bedrag aan aflossing maandelijks een zogenaamde Beschermingsbijdrage, vanaf mei 2012 genoemd Kredietbescherming, (hierna genoemd: premie) bij [eiser] in rekening gebracht op het saldo van de creditcard.
1.4. In juni 2014 heeft [eiser] navraag gedaan toen hij ontdekte dat deze Kredietbescherming maandelijks werd afgeschreven. De bijdrage bleek verband te houden met een kredietverzekeringsovereenkomst genaamd Privé Protectie Plan (PPP). Bij e-mail van 25 juni 2014 heeft [eiser] deze overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd, omdat deze volgens hem niet was afgesloten.
1.5. [eiser] is in 2014 en 2015 aangemaand door Laser Services, op 28 januari 2015 voor een uitstaand saldo van € 4.906,57.
1.6. Qander heeft op 20 oktober 2014 van het krediet van [eiser] een
code A (Achterstand)gemeld bij het BKR en op 3 februari 2015 is bij het krediet een
bijzonderheidscode 2 ((restant)vordering geheel opeisbaar)in het BKR-register geplaatst.
1.7. Bij brief van 5 februari 2015 heeft Vesting Finance Incasso BV aan [eiser] bericht dat “Laser Services (voorheen PrimeLine Services BV)” de vordering op [eiser] aan haar ter incasso in handen had gesteld.
1.8. Op 24 juli 2015 is aan [eiser] voor de afgeschreven premie een bedrag van
€ 3.607,20 gecrediteerd. Op dezelfde datum is het resterende saldo bevroren.
1.9. Bij brief van 26 april 2016 van Vesting Finance is [eiser] meegedeeld dat de lening die hij in het verleden bij Laser Nederland BV had afgesloten en die nog niet (volledig) was afbetaald, op 5 november 2015 was overgedragen aan Arrow Global Limited te Londen. [eiser] diende vanaf dat moment aan Arrow Global te betalen, die Vesting Finance had aangesteld om de vordering op hem te incasseren, aldus de brief.
1.10. [eiser] stond op 10 februari 2016 met negen kredieten geregistreerd bij het BKR, waarvan vijf kredieten inmiddels waren beëindigd.
1.11. [eiser] is taxichauffeur en least voor de uitoefening van zijn werkzaamheden normaliter een auto.
Het geschil

in conventie

2. [eiser] vordert – na vermindering van eis – Qander te veroordelen tot betaling van
€ 1.475,68 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014. Verder vordert [eiser] Qander te bevelen om de registratie bij het BKR ongedaan te maken, een en ander op straffe van een dwangsom en om Qander te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding als gevolg van deze BKR-registratie, nader op te maken bij staat, alles met veroordeling van Qander in de proceskosten.
3. [eiser] stelt dat hij een tegenvordering op Qander heeft en per saldo niets meer aan haar is verschuldigd. De vordering bestaat uit de ten onrechte in rekening gebrachte bijdragen voor de overeenkomst ppp en de wettelijke en contractuele rente daarover tot
30 juni 2014, minus het op dat moment openstaande bedrag van € 4.466,61. Volgens [eiser] had hij vanaf 30 juni 2014 geen schuld meer uitstaan bij Qander, zodat de BKR-registratie ten onrechte is gedaan en Qander verplicht is de als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
4. Qander stelt dat de verkeerde partij is gedagvaard nu zij de vordering heeft overgedaan aan Arrow Global. Verder voert Qander (cijfermatig) verweer tegen de vordering. Op deze verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in voorwaardelijke reconventie

5. Voor het geval Qander wel terecht is gedagvaard, vordert zij betaling van [eiser] van
€ 1.057,48. Volgens Qander bedroeg de achterstand van [eiser] op 30 juni 2014 niet
€ 4.466,61 maar € 4.766,61. Minus het totaalbedrag aan Kredietbescherming en de daarover te vergoeden wettelijke rente van € 399,73 is [eiser] nog het in reconventie gevorderde verschuldigd.

Beoordeling

in conventie en voorwaardelijke reconventie

6. Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie worden zij tegelijkertijd behandeld.
7. Vaststaat dat (de rechtsvoorganger van) Qander vanaf 22 september 2007 maandelijks premie in rekening heeft gebracht en heeft verwerkt in het uitstaande creditcardsaldo van [eiser] . Verder staat vast dat ook vanaf dat moment nog steeds één totaalbedrag automatisch werd overgeschreven van de bankrekening van [eiser] naar het creditcardsaldo. [eiser] stelt dat hij eerst in juni 2014 ontdekte dat het overgeschreven bedrag ook werd aangewend ter voldoening van de premie, terwijl hij nimmer een PPP kredietverzekeringsovereenkomst had gesloten. Qander voert aan dat [eiser] deze overeenkomst wel heeft afgesloten, maar dat zij het bestaan van de overeenkomst niet kan bewijzen. Dit is dan ook de reden geweest dat zij op 24 juli 2015 de in totaal betaalde premie ten bedrage van € 3.607,20 in mindering heeft gebracht op het uitstaande creditcardsaldo.
8. Nu [eiser] betwist dat hij een PPP-overeenkomst heeft gesloten en Qander dit niet nader kan toelichten, kan niet worden vastgesteld dat in 2007 een kredietverzekerings-overeenkomst tot stand is gekomen, zodat [eiser] daarvoor ook geen premie was verschuldigd. De door [eiser] overgemaakte bedragen naar het creditcardsaldo hadden dan ook alleen in mindering gebracht mogen worden op het uitstaande creditcardsaldo. Dit geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat in de periode tussen 2007 en 2014 Qander op enig moment expliciet aan [eiser] heeft medegedeeld dat een gedeelte van het overgemaakte bedrag werd aangewend ter voldoening van de premie. Dat [eiser] dit eventueel had kunnen zien op de specificatie van het in rekening gebrachte bedrag op zijn pagina van de website van Qander, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [eiser] vóór 2014 hiermee bekend had moeten zijn. Qander incasseerde immers maandelijks automatisch één totaalbedrag van zijn bankrekening zonder nadere omschrijving.
9. Gevolg hiervan is geweest dat [eiser] vanaf 22 september 2007 bedragen heeft overgemaakt naar het creditcardsaldo, die niet geheel in mindering zijn gebracht op dat saldo, waardoor het uitstaande krediet minder werd afbetaald en dus meer contractuele rente van (aanvankelijk) 21% en later 18%, 16%, 15% en 13,25% in rekening werd gebracht. [eiser] stelt dat als Qander steeds het gehele door hem maandelijks afbetaalde bedrag in mindering had gebracht op het saldo van het uitstaande krediet, dit krediet al voor juni 2014 was afgelost.
10. Hoewel volgens [eiser] op 30 juni 2014 een bedrag van € 4.466,61 openstond, heeft hij de stelling van Qander en het overzicht van productie 4, waaruit volgt dat het uitstaande krediet op dat moment € 4.766,61 was, niet bestreden, zodat van dat bedrag wordt uitgegaan. Daarop in mindering komt het teveel betaalde aan premie van € 3.607,20 en de vergoeding van de wettelijke rente daarover van € 399,73. [eiser] heeft het teveel aan contractuele rente in zijn akte van 17 mei 2021 bijgesteld naar € 2.147,60. Hoewel Qander na de eerste mondelinge behandeling de gelegenheid heeft gekregen een berekening van het bedrag aan te veel in rekening gebrachte contractuele rente in te brengen, heeft zij dat nagelaten. Uitgegaan wordt daarom van het door [eiser] berekende bedrag aan te veel in rekening gebrachte rente. Het gevolg daarvan is dat hij per saldo per juni 2014 nog recht heeft op terugbetaling van € 1.387,92. Dit bedrag is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
11. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] op 5 november 2015 niets meer aan Qander was verschuldigd en Qander op dat moment dus geen vordering had om te verkopen aan Arrow Global. De ‘vordering’ waarop Qander zich beroept is dan ook niet overgegaan, zodat met Qander de juiste partij is gedagvaard. Daarmee is aan de voorwaarde voor de reconventionele vordering voldaan, maar deze vordering is, zoals blijkt uit voorgaande, niet toewijsbaar.
12. Volgens het overzicht van productie 4 van Qander volgt dat in oktober 2014 een achterstand bestond van € 4.820,24. Wanneer daar de onterecht in rekening gebrachte premie en de onder rov. 9 besproken contractuele rente op in mindering worden gebracht was er in oktober 2014 geen negatief saldo. De melding van Qander bij het BKR in oktober 2014 was dan ook onrechtmatig, zodat Qander aansprakelijk kan worden gehouden voor de uit die gedane melding voortkomende schade van [eiser] . [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij mogelijk schade heeft geleden en dat die schade (mede) door de onterechte BKR-melding, zeker de melding bijzonderheidscode 2, door Qander is ontstaan. In welke mate de gestelde schade verband houdt met de specifiek door Qander gedane BKR-registraties en welk bedrag daarmee gemoeid is, zal verder in een (eventuele) schadestaatprocedure moeten worden beoordeeld.
13. Tot slot is de vordering tot ongedaanmaking van de BKR-registraties toewijsbaar, met maximering van de dwangsom zoals hierna is bepaald.
14. Qander wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in conventie en reconventie belast, waarbij de proceskosten in reconventie gezien de samenhang met de conventie worden begroot op nihil. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt Qander tot betaling aan [eiser] van € 1.387,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag van voldoening;
beveelt Qander om de registraties van [eiser] bij het Bureau Kredietregistratie ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat Qander hiermee na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 22.500,-;
veroordeelt Qander tot het betalen van een schadevergoeding ter zake van de door haar gedane onterechte BKR-registraties van [eiser] in oktober 2014, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
veroordeelt Qander in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
salaris € 561,00
griffierecht
€ 83,00totaal € 644,00,
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Qander in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Qander niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving is betekend;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.