ECLI:NL:RBAMS:2021:3073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
13/752158-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot straf in Polen

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 12 april 2021 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van 1 jaar en 6 maanden, die aan de opgeëiste persoon was opgelegd bij een vonnis van 25 juli 2018. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante omstandigheden rondom de overlevering onderzocht. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was gesteld van de zitting in Polen en dat er onvoldoende informatie was over zijn recht op verzet of hoger beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de veroordeling en de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752158-20
RK nummer: 21/2014
Datum uitspraak: 15 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juli 2020 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.S. de Zanger, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van
the District Court of Lublinvan 25 juli 2018, met kenmerk: IV K 166/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit omtrent de voor artikel 12 OLW relevante omstandigheden. Uit de aanvullende informatie van 11 mei 2021 blijkt niet dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en het tijdstip van de bekrachtigingszitting, die volgens de raadsman op 25 juli 2018 plaatsvond. Evenmin is duidelijk of de opgeëiste persoon zijn Poolse raadsman heeft gemachtigd voor de zitting op 25 juli 2018 en of de beslissing van de Poolse rechtbank uiteindelijk aan hem is betekend en hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. De raadsman heeft geconcludeerd dat over de gronden in artikel 12 sub b en c OLW onvoldoende duidelijkheid bestaat op grond van het voorliggende dossier; er dient nadere informatie te worden opgevraagd bij de Poolse autoriteiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat nadere informatie omtrent artikel 12 OLW niet nodig is, nu kan worden vastgesteld dat zich één van de in artikel 12 onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 11 mei 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer het volgende meegedeeld:
Section D of the form concerns only the hearing on 18th July 2018 as a result of which the judgement was passed on 25th July 2018;
The case of [opgeëiste persoon] was adjudicated on one date of the hearing that is on 18th July 2018;
On the hearing of 18th July 2018, the public prosecutor submitted a motion under article 335 of the Code of Criminal Procedure to convict [opgeëiste persoon] as well as thirteen other accused in this case, without conducting further evidentiary actions and to impose penalties which have been agreed with the accused, including the accused [opgeëiste persoon];
There were no evidentiary proceedings conducted at the main trial, because the judgement was passed in a conciliation mode - at the investigation stage the accused, including [opgeëiste persoon] applied for conviction without conducting a trial and to impose penalties which had been agreed with the public prosecutor;
According to the case files [opgeëiste persoon] submitted a motion for conviction on 24th July 2017 during questioning by the public prosecutor, in the presence of his defender- a lawyer Lukasz Wysocki;
Then, he pleaded guilty to committing all the offences he had been charged with and he suggested individual terms of imprisonment and combined punishment, which was approved by the public prosecutor;
As a result of the course of the hearing of 18th July 2018 the Circuit Court accepted such settlement between the accused and the public prosecutor. Consequently, on 25th July 2018 a judgement was passed which imposed penalties pursuant to the content of this settlement; the judgement was not appealed against by any party of the proceedings;
During this hearing the accused [opgeëiste persoon] was represented by a defender- a lawyer Joanna Drzewna who was substituting for a defender- a lawyer Lukasz Wysocki who had been appointed by the accused.
Bij zijn verhoor bij de officier van justitie op 12 april 2021 heeft de opgeëiste persoon onder meer als volgt verklaard:
Ik ben van deze Poolse veroordeling op de hoogte. Ik werd door de advocaat op de hoogte gehouden. Ik was niet op de zitting aanwezig, maar mijn advocaat wel. Ik heb met mijn advocaat besproken dat die namens mij het woord zou voeren. Het klopt dat ik voorafgaand aan de zitting de zaak heb besproken met hem en na afloop van de zitting met mijn advocaat ook over de mogelijkheid van hoger beroep. (…) Het klopt dat het vonnis een gevolg is van een deal met de officier van justitie. Die had mij bezocht in het huis van bewaring. Mijn advocaat was bij dit gesprek aanwezig. In dit gesprek stelde de officier van justitie mij een straf voor van 1 jaar en 6 maanden.
Hieruit volgt dat de door de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie overeengekomen straf door de rechtbank is bekrachtigd op 18 juli 2018 in aanwezigheid van een waarnemer [1] van de gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon; het betreffende vonnis is een week later op 25 juli 2018 gewezen. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing; het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

5.Artikel 13 OLW

Het EAB heeft tevens betrekking op strafbare feiten, te weten deelname aan een criminele organisatie, die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en
toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Omdat uit het dossier volgt dat het onderzoek in Polen is aangevangen, de bewijsmiddelen zich in Polen bevinden en medeverdachten in Polen zijn aangehouden, vormt – tegen de achtergrond van hetgeen voorop is gesteld – de omstandigheid dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Verzoek aanhouding

De raadsman heeft verzocht om aanhouding zodat nadere informatie kan worden verkregen over de hoogte van de straf die de opgeëiste persoon in Polen nog zou moeten uitzitten. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij al een jaar in voorarrest heeft doorgebracht in de strafzaak waarvoor Polen overlevering verzoekt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB vermeldt dat de straf van 1 jaar en 6 maanden nog volledig moet worden uitgezeten en dat het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) op 6 mei 2021 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gevraagd of de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor onderhavige zaak
“and if yes, does this affect the sentence imposed?”.Hier is als volgt op geantwoord op 11 mei 2021:
“In the course of this proceedings [opgeëiste persoon] has not been in custody.”Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak hiervoor aan te houden om nadere gegevens te vragen over de reststraf. Het verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 140, 311, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin,Polen.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 10 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:742.