ECLI:NL:RBAMS:2021:3067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
13.217098.20 ea
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en andere strafbare feiten in het kader van een ripdeal met gebruik van vuurwapen en drugsbezit

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, afpersing, en drugsbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 9 augustus 2020 in Amsterdam, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een ripdeal. Tijdens deze ripdeal werd een automatisch vuurwapen gebruikt, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij het slachtoffer, [benadeelde partij 1], die door een kogel in zijn liesslagader werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de op handen zijnde ripdeal en dat hij met opzet het vuurwapen heeft gebruikt om de afgifte van drugs af te dwingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden. De rechtbank heeft de verdachte niet vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan bewijs voor opzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.217098.20 (zaak A), 13.112319.21 (zaak B), 13.139220.19 (zaak C), 13.137041.19 (zaak D), 13.110823.20 (zaak E) en 13.128609.20 (zaak F).
Parketnummers vorderingen tul: 13.684376.18, 96.177082.19 en 96.236103.19
Datum uitspraak: 15 juni 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het [adres 1] , thans gedetineerd te: [detentieplaats 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E en zaak F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. A.L. Wagenaar en mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de heer R.J.L. Keulers, psycholoog verbonden aan het NIFP, naar voren is gebracht.
De benadeelde partij de heer [benadeelde partij 1] is ter zitting vertegenwoordigd door mr. K. Lans.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam poging gekwalificeerde doodslag in vereniging van [benadeelde partij 1] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam voorhanden hebben automatisch vuurwapen in vereniging;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam opzettelijk in vereniging aanwezig hebben en/of verkopen van 496 gram heroïne;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 9 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020 te Amsterdam het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk verkopen van een hoeveelheid heroïne in vereniging;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode van 9 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020 te Amsterdam witwassen van een geldbedrag van 25.000 euro;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam poging doodslag in vereniging van [benadeelde partij 2] , subsidiair poging zware mishandeling in vereniging van [benadeelde partij 2] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een blok heroïne toebehorende aan [benadeelde partij 1] of poging afpersing in vereniging van een blok heroïne toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
Zaak C
in de periode van 25 oktober 2018 tot en met 31 maart 2019 te Amsterdam stalking van [benadeelde partij 3] en/of haar zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2] en/of [naam zoon 3] ;
Zaak D
op 6 juni 2019 te Amsterdam wederspannigheid;
Zaak E
Op 1 april 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig hebben van 5,78 gram heroïne en/of 13,5 gram cocaïne en/of 1,02 gram cocaïne;
Zaak F
Op 1 mei 2020 te Amsterdam openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 4] , subsidiair poging zware mishandeling in vereniging van [benadeelde partij 4] , meer subsidiair mishandeling in vereniging van [benadeelde partij 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 9 augustus 2020 rond 16:45 uur heeft een schietincident plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] . Na dat incident is in het portiek een gewonde man ( [benadeelde partij 1] ) aangetroffen en volgens getuigen zouden een aantal personen zijn gevlucht. Het slachtoffer was door een kogel geraakt in zijn lies, met een uitschot in zijn bil, waarbij zijn liesslagader is geraakt. Ter plaatse is [benadeelde partij 1] gereanimeerd door de politie en in het ziekenhuis is hij meerdere keren geopereerd.
Aan de hand van het bloedspoor vanuit het portiek, getuigenverklaringen, signalementen en camerabeelden van het OLVG West komt de politie uit bij medeverdachte [medeverdachte] als één van de personen die uit de woning is gevlucht. [medeverdachte] bleek een schotwond in zijn linkerbeen te hebben.
In de woning zijn onder meer een blok heroïne van 496 gram, drie wikkels bruinkleurig poeder, een handschoen, een bigshopper met daarin tie wraps en een verpakking voor handschoenen, een gaspistool, knalpatronen en patroonhulzen aangetroffen, alsmede een rugtas met daarin duct tape en tie wraps.
Op 10 augustus 2020 is door medewerkers van de gemeente een op een Kalasjnikov gelijkend vuurwapen aangetroffen in het water bij de [straatnaam] ter hoogte van de [locatie] . Uit forensisch onderzoek is gebleken dat dit zeer waarschijnlijk het wapen is geweest dat bij het schietincident is gebruikt.
Op basis van de verklaring van [benadeelde partij 1] en de camerabeelden van het OLVG West is tevens [verdachte] (hierna: verdachte) aangemerkt als één van de personen die uit de woning is gevlucht na het schietincident.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten en omstandigheden tevens als volgt.
Verdachte heeft voor het eerst ter zitting verklaard dat hij tijdens het schietincident inderdaad in de woning aanwezig was die toebehoorde aan [naam 3] . Deze man staat volgens buurtbewoners bekend als drugsgebruiker, hetgeen hij zelf ook erkent. Ook zou de woning regelmatig worden gebruikt door jongeren die drugs gebruiken en vermoedelijk ook verkopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij daar verbleef om een jointje te roken en dat hij geen weet had van een afspraak die gemaakt zou zijn tussen [medeverdachte] en [benadeelde partij 1] . Vervolgens zou [medeverdachte] , tezamen met [benadeelde partij 1] , die op zijn beurt werd vergezeld door een ander persoon - later te zien op de beelden van het hotel [naam hotel] - de woning zijn binnengekomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de deur voor hen heeft geopend en dat hij de instructie kreeg om in de keuken te wachten totdat hij een seintje zou krijgen. Op dat moment moest hij met een automatisch vuurwapen de woonkamer binnenkomen om met het wapen te dreigen, echter verdachte verklaart dat toen [benadeelde partij 1] het wapen zag die er onmiddellijk bovenop sprong. Verdachte heeft [benadeelde partij 1] toen met het wapen op zijn borst geslagen om hem op afstand te houden. [medeverdachte] zou er ook tussen zijn gesprongen en in een worsteling met hen drieën zou het wapen zijn afgegaan. Verdachte zegt de trekker niet te hebben overgehaald en hij verklaart ook geen weet te hebben gehad van de in de woning aanwezige plak heroïne van bijna een halve kilogram.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet op alle punten geloofwaardig.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij uit de berichten uit de telefoon van [benadeelde partij 1] in de dagen kort voor het schietincident, opmaakt dat [benadeelde partij 1] ‘een halve zou verkopen voor 15.000 euro’ aan ene [naam 4] , die met [benadeelde partij 1] moest bellen van een vriend genaamd ‘ [naam 5] ’. In een later chatgesprek tussen [naam 4] en [benadeelde partij 1] wordt gesproken over ‘ [naam 5] ’. [benadeelde partij 1] heeft in dezelfde periode ook een chatgesprek over [naam 4] met het telefoonnummer waarvan de profielfoto te herleiden is naar [naam 5] , de oom van verdachte [medeverdachte] , van wie één van de bijnamen ‘ [naam 5] ’ blijkt te zijn volgens de politiesystemen. Uit de telefoongegevens van [benadeelde partij 1] blijkt dat hij op de dag van het schietincident tussen 9.15 en 14.29 uur, 19 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer dat de politie heeft herleid naar [medeverdachte] . Bij de politie heeft [medeverdachte] verklaard dat hij in de woning was ‘voor een zakelijke deal’. Tevens is voor één van de slaapkamerdeuren een blok heroïne van 496 gram aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat er tussen [medeverdachte] en [benadeelde partij 1] kennelijk een drugsdeal zou plaatsvinden waarbij [medeverdachte] een halve kilo heroïne van [benadeelde partij 1] zou kopen..
In de woning zijn een alarmpistool en een automatisch vuurwapen aangetroffen evenals een bigshopper met daarin tie wraps en een verpakking voor handschoenen. Ook zijn duct tape en tie wraps in een rugtas in beslag genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] na het schietincident gewond achterop diens scooter heeft gezet. De betreffende scooter zou [medeverdachte] die ochtend hebben uitgeleend aan een vriend die op het moment dat verdachte en [medeverdachte] buiten liepen toevallig langsreed. Verdachte is hier vervolgens achteraan gereden met zijn eigen scooter die twee straten verderop stond geparkeerd. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt onaannemelijk en gaat er dan ook vanuit dat dit een vluchtscooter betrof en dat daarin dus ook van tevoren was voorzien. Deze aanname wordt bevestigd door de camerabeelden van parkeergarage [naam parkeergarage] , waarop te zien is dat twee mannen - één met een slank postuur en één met een dikker postuur - vanaf de [adres 2] de tweede onderdoorgang op de [straat] inrennen, waarna te zien is dat vanaf die plek twee scooters wegrijden. De meer gezette man zat volgens de politie als passagier achterop de tweede scooter.
Gelet op de omstandigheden dat er is afgesproken in een drugspand en dat er vluchtscooters klaarstonden, een wapen in de woning aanwezig was waarmee daadwerkelijk is geschoten alsmede het feit dat er duct tape, tie wraps en handschoenen zijn aangetroffen, concludeert de rechtbank dat er een gezamenlijk voornemen was om verdachte [benadeelde partij 1] van zijn drugs te beroven, dat er met andere woorden sprake was van een voorgenomen ‘ripdeal’.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen weet had van een geplande ‘ripdeal’ in de woning. De rechtbank vindt dit niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte bevestigt in grote lijnen de verklaring van [benadeelde partij 1] , terwijl deze uiteenlopen waar beiden hun eigen aandeel in het geheel kleiner maken. Op de bigshopper, waarin zich de tie wraps en de verpakking van handschoenen bevonden is DNA van verdachte gevonden. Voor het eerst ter terechtzitting heeft verdachte pas verklaard dat hij tijdens het schietincident ook daadwerkelijk een gelijke handschoen had gedragen als die waarvan de verpakking in de bigshopper zat. Het gebruik van de handschoen had volgens verdachte tot doel eventuele sporen op het wapen te voorkomen. Verdachte is vervolgens gevlucht op een scooter die in de buurt klaar stond. De handschoen die hij droeg is aangetroffen op de vluchtroute met daarop zijn DNA en categorie B schotrestdeeltjes. Op de vluchtroute is ook een envelop met daarin 5.000 euro briefgeld gevonden. Deze envelop, waarop het DNA van [medeverdachte] is aangetroffen, is op dezelfde wijze verpakt en bevat hetzelfde geldbedrag als de enveloppen met geld die bij verdachte thuis, tijdens de doorzoeking zijn gevonden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het geld aan verdachte en [medeverdachte] samen toebehoort. Daarnaast blijkt uit een OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] dat [medeverdachte] boos is dat de enveloppen met geld bij verdachte thuis zijn ontdekt door de politie en dat verdachte van [medeverdachte] moet zeggen ‘dat die vijf’ van [medeverdachte] zijn en niet van verdachte. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat alle enveloppen met geld aan hen beide toebehoren.
Uit de opgenomen tapgesprekken en het OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij spreken over het incident, onder andere over ‘dat zij zijn verraden door de buurt’ en ‘dat ze blut zijn gemaakt’. Daarnaast zegt verdachte tijdens een getapt telefoongesprek tegen zijn vriendin [naam vriendin] , ‘dat hij zijn telefoons niet meer gaat gebruiken en zijn simkaart gaat inslikken als hij wordt aangehouden’. Ook zegt [naam vriendin] in dit gesprek ‘dat verdachte een blok zou hebben meegenomen en dat hij daarmee alles verpest zou hebben’. Verdachte zegt hierop ‘dat [naam vriendin] stil moet zijn’. Uit de tapgesprekken, de getuigenverklaring van [naam vriendin] en de doorzoeking in haar woning blijkt bovendien dat verdachte enkele telefoons aan haar in bewaring heeft gegeven. Ter terechtzitting verklaart hij dat hij hoopte dat hij hiermee kon vermijden dat de politie zijn telefoons zou uitlezen na een eventuele aanhouding. Deze gesprekken en gedragingen passen niet bij iemand die uit het niets is verrast door een uiterst gewelddadige overval. Daarbij neemt de rechtbank in haar oordeel ook mee dat verdachte eerst tijdens de inhoudelijke behandeling een verklaring over het incident heeft willen afleggen. Verdachte heeft ruim tien maanden in het kader van zijn voorarrest gedetineerd gezeten en wordt door het Openbaar Ministerie aangewezen als hoofddader van deze ernstig uit de hand gelopen ‘ripdeal’. Als verdachte daadwerkelijk geen idee had wat er in de woning stond te gebeuren en hij slechts een instructie opvolgde, had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen dat hij zich niet gedurende de gehele procedure tot aan de terechtzitting op zijn zwijgrecht had beroepen. De rechtbank stelt vast dat verdachte er bewust voor heeft gekozen pas bij de behandeling van zijn zaak een verklaring af te leggen zodat hij deze kon afstemmen op de bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte op de hoogte was van wat er zich in de woning ging en heeft afgespeeld en dat verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] van plan was om verdachte [benadeelde partij 1] van zijn drugs te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het automatische vuurwapen voorhanden gehad om deze ripdeal te vergemakkelijken.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat de ten laste gelegde gekwalificeerde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het heeft enige tijd geduurd voordat verdachte een verklaring durfde af te leggen. Zowel verdachte als de medeverdachten hebben verklaard dat het wapen in een worsteling zou zijn afgegaan. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat er opzet was om [benadeelde partij 1] te doden. Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van een afspraak tussen [benadeelde partij 1] en [medeverdachte] . Aan verdachte zou zijn gevraagd om met het vuurwapen in de woonkamer te komen als dat nodig was; hier zou een schrikeffect vanuit moeten gaan. [benadeelde partij 1] zou vervolgens direct op verdachte af zijn gegaan en verdachte zou hem toen hebben geslagen met het wapen. Dit verklaren zowel verdachte als verdachte [benadeelde partij 1] . Hieruit blijkt geen opzet om het vuurwapen te gebruiken. Direct daarna zou ook medeverdachte [medeverdachte] het wapen hebben gepakt en ontstaat er een worsteling. Tijdens deze worsteling gaat op enig moment het wapen af en raken [benadeelde partij 1] en [medeverdachte] gewond aan hun been. Wie de trekker heeft overgehaald is niet duidelijk maar het was in ieder geval niet verdachte. Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] kan worden afgeleid dat hij ook interpreteert dat het wapen als dreiging werd getoond en dat het wapen niet op hem gericht was. Hij heeft niet gezien dat verdachte de trekker daadwerkelijk heeft overgehaald. Er is gelet op de omstandigheden geen opzet geweest op de dood van [benadeelde partij 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Indien de rechtbank concludeert dat verdachte gericht heeft geschoten op het been van [benadeelde partij 1] , bepleit de raadsvrouw tevens vrijspraak. Het wapen is steeds naar beneden gericht geweest en het schieten op het been levert geen voorwaardelijk opzet op de dood op.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd heeft verdachte weet gehad van de ophanden zijnde ripdeal. Verdachte had een geladen automatisch vuurwapen in zijn handen om de ripdeal te vergemakkelijken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet van plan was het vuurwapen te gebruiken. Dat verdachte [benadeelde partij 1] echter bij het zien van het wapen erop afsprong, is een reactie die verdachte had kunnen en moeten voorzien. Zoals verdachte zelf ook ter zitting heeft verklaard, zou zijn eerste reactie in een omgekeerde situatie zijn geweest zichzelf te verdedigen en dit is ook wat [benadeelde partij 1] heeft gedaan. Door een geladen automatisch vuurwapen direct bij de hand te hebben, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet het vuurwapen zou worden gebruikt en verdachte [benadeelde partij 1] daardoor zodanig ernstig gewond zou raken dat zijn dood het gevolg zou zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat schotwonden zeer dikwijls de dood tot gevolg hebben. Dat het slachtoffer in zijn been is geraakt doet hier niet aan af. In het been bevinden zich immers slagaders die geraakt kunnen worden en dat is in dit geval ook gebeurd. Dat het schot in het been dodelijk had kunnen aflopen is wel gebleken. [benadeelde partij 1] is immers bij aantreffen door de politie door hen gereanimeerd, omdat hij geen teken van leven meer gaf. Pas hierna kwam de ademhaling weer op gang. Zonder dit adequate ingrijpen door de politie, was [benadeelde partij 1] naar verwachting komen te overlijden. De rechtbank concludeert dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van de poging doodslag op [benadeelde partij 1] in verband met de ophanden zijnde ripdeal.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat het voorhanden hebben van het automatische vuurwapen in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het automatische vuurwapen in handen heeft gehad en daarmee heeft gedreigd richting [benadeelde partij 1] . Gelet op deze verklaring en de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat het voorhanden hebben van heroïne wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De heroïne is in de hal van de woning aangetroffen en was op zo’n manier verpakt dat niet zichtbaar was wat in de verpakking zat. Verdachte heeft verklaard dat hij niet aanwezig was bij hetgeen in de woonkamer is besproken en niet wist van de aanwezigheid van de heroïne in de woning. Het is ook niet aannemelijk dat verdachte hiervan wist, anders had hij het niet achtergelaten in de woning, gelet op de waarde die deze heroïne vertegenwoordigt.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank heeft eerder geconcludeerd dat verdachte betrokken was bij de geplande ripdeal. Uit de tapgesprekken van [benadeelde partij 1] valt op te maken dat gesproken wordt over ‘een halve’ terwijl in de woning 496 gram heroïne is aangetroffen. Daaruit maakt de rechtbank op dat een halve kilo heroïne is bedoeld.
Verdachte wist dat [benadeelde partij 1] heroïne zou meenemen naar de woning en was van plan deze met zijn medeverdachte van hem af te nemen. Door daarbij te dreigen met een automatisch vuurwapen, heeft verdachte feitelijk de beschikkingsmacht hierover gehad. Dat de heroïne niet door verdachte is meegenomen doet daar niet aan af. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij na het afgaan van het wapen in paniek was geraakt en dat hij zo snel mogelijk zijn gewonde medeverdachte [medeverdachte] uit de woning wilde helpen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte niet verantwoordelijk dient te worden gehouden voor het witwassen van het gehele bedrag op de tenlastelegging. Verdachte heeft immers verklaard dat slechts een gedeelte van het bedrag van hemzelf was. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit het bedrag te verlagen naar 20.000 euro. In het politieverhoor is verwarring ontstaan over het bedrag dat was aangetroffen in de woning van verdachte.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is onder de bank in de woonkamer een pakketje met 20.000 euro aangetroffen. Dit geldbedrag zat verpakt in verschillende enveloppen met elk 5.000 euro. Tevens is op de vluchtroute van de verdachten een op eenzelfde wijze verpakt geldbedrag van 5.000 euro aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat iets minder dan de helft van het bedrag dat in zijn woning is aangetroffen aan hem toebehoorde. Hij zou dit geld eerlijk hebben verdiend onder andere door zwart koerierswerk te verrichten. Het overige geld zou toebehoren aan medeverdachte [medeverdachte] . Uit de tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] komt echter het beeld naar voren dat het aangetroffen geld in de woning van [medeverdachte] van hen samen was en ‘dat verdachte het beter had moeten verstoppen’. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat een deel van het geld niet van hem was ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat er niet vanuit dat dit geld op een eerlijke manier is verdiend, vooral nu uit het gehele dossier naar voren komt dat verdachte en zijn medeverdachte zich bezig houden met de handel in drugs. Uit zijn inkomensgegevens blijkt geen verklaring voor het grote geldbedrag, ook niet voor de helft van dit geldbedrag. Verdachtes niet onderbouwde stelling is niet verifieerbaar of concreet en in het licht van het dossier onwaarschijnlijk. Daarbij zegt verdachte in de tapgesprekken over het geld ‘dat hij wel een verklaring daarvoor zal gaan geven’, bijvoorbeeld ‘dat zijn moeder grond in Marokko zou bezitten’. Bovendien bevinden zich in de enveloppen ook coupures die in het normale betalingsverkeer zeldzaam zijn, te weten biljetten van 200 euro. De rechtbank concludeert dan ook dat hij deze goederen uit eigen misdrijf heeft verkregen en voorhanden gehad, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Uit het politieverhoor op 26 en 27 augustus 2020 blijkt dat er enige verwarring is ontstaan over het geld dat bij verdachte is aangetroffen. Uit het proces-verbaal van doorzoeking blijkt dat het in totaal gaat om een bedrag van 20.000 euro. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat het geld dat op de vluchtroute van verdachten is aangetroffen eveneens aan verdachte en zijn medeverdachte toebehoort, gaat het om een totaalbedrag van 25.000 euro.
Dat verdachte de 20.000 euro voorhanden heeft gehad kan wettig en overtuigend bewezen worden, nu dit bedrag in zijn woning is aangetroffen met zijn vingerafdrukken op de enveloppen. Er zijn echter geen bewijsmiddelen die aantonen dat verdachte eveneens daadwerkelijk de beschikkingsmacht had over de 5.000 die is aangetroffen op de vluchtroute en medeplegen van het witwassen is niet ten laste is gelegd. Derhalve kan enkel het voorhanden hebben van een geldbedrag van 20.000 euro wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag. De subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling kan volgens de officieren van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. De vraag is of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood toen hij als ongeoefend schutter met een automatisch vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd in een relatief oud appartementencomplex, op klaarlichte dag, terwijl de omliggende appartementen bewoond waren. Volgens de officieren van justitie bestaat er een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat één van de bewoners van de naburige woningen door de kogel zou worden getroffen en daarmee zwaar gewond zou raken. Het gaat echter te ver om te stellen dat zij daarbij dodelijk zouden worden getroffen, omdat daarvoor specifieke lichaamsdelen geraakt moeten worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Met zijn handelen heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans op de dood of zware mishandeling van mevrouw [benadeelde partij 2] aanvaard.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Volgens de rechtbank ligt de vraag voor of het aannemelijk is dat door het handelen van verdachte een bewoner van de omliggende woningen geraakt zou kunnen worden door een kogel van het automatische vuurwapen. De rechtbank overweegt dat bij het schieten met een automatisch vuurwapen meerdere kogels worden afgevuurd en dat bekend is dat deze kogels met hoge snelheid worden afgevuurd en daarmee door de muren van een (oud) appartementencomplex kunnen gaan. Het incident heeft zich afgespeeld op een zondagmiddag in een bewoond appartementencomplex. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door het schieten met het automatische wapen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meerdere kogels door de muren en/of plafonds van omliggende woningen konden gaan en omwonenden door de kogel(s) konden worden geraakt. In de woning van mevrouw [benadeelde partij 2] , die woont in het ondergelegen appartement, zijn meerdere kogelgaten gevonden. Zo zijn zelfs twee van de kogels door het plafond en vervolgens in de vloer van mevrouw [benadeelde partij 2] terechtgekomen. De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat mevrouw [benadeelde partij 2] geraakt had kunnen worden door één van deze kogels. Dit had zowel dodelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. Zoals ten aanzien van het feit in zaak A onder 1 ten laste gelegde eerder is overwogen, is het een feit van algemene bekendheid dat schotwonden zeer dikwijls de dood tot gevolg hebben. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat het schieten met het automatische vuurwapen de dood van mevrouw [benadeelde partij 2] tot gevolg kon hebben gehad. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging doodslag dan ook bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat de ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging ripdeal. Er zijn geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die zouden aantonen dat [benadeelde partij 1] is gedwongen tot afgifte van de heroïne. Verdachte heeft verklaard geen weet te hebben gehad van de zaken tussen medeverdachte [medeverdachte] en [benadeelde partij 1] . Het geld dat op de vluchtroute is gevonden behoort toe aan [medeverdachte] en op de rugtas met daarin de tie wraps en duct tape is geen DNA van verdachte gevonden. Hij heeft verklaard dat deze tas niet van hem was en dat hij deze niet gezien heeft.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank heeft gelet op alle omstandigheden en bewijsmiddelen uit het dossier eerder al geconcludeerd dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van de op voorhanden zijnde ripdeal. Daarmee kan de ten laste gelegde poging afpersing van [benadeelde partij 1] wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde feit
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat het ten laste gelegde drugsbezit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte is op 1 april 2020 aangehouden en gefouilleerd. Tijdens deze fouillering zijn meerdere bolletjes harddrugs aangetroffen, zoals blijkt uit het drugsrapport. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij deze harddrugs aanwezig had. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Ten aanzien van het in zaak F ten laste gelegde feit
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouwvan verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 1 mei 2020 wordt na een melding het slachtoffer [benadeelde partij 4] door de politie aangetroffen met veel bloed op zijn hoofd en een snee naast zijn linkeroog van ongeveer vijf centimeter. Het slachtoffer verklaart met een klauwhamer te zijn geslagen door verdachte. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij het slachtoffer zou hebben geslagen, zij zouden alleen gepraat hebben. In het dossier bevinden zich naast de verklaring van het slachtoffer tevens getuigenverklaringen en camerabeelden die de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.Vrijspraak

5.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde feit
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben geld en verschillende goederen (handschoen, tie wraps en een vuurwapen) meegenomen naar de ontmoeting, gericht op het trachten te bewegen van [benadeelde partij 1] om verdovende middelen te verkopen, af te leveren of te verstrekken. Deze goederen kunnen immers gebruikt worden voor het afdwingen van de afgifte van de heroïne door [benadeelde partij 1] om niet of tegen een lager bedrag dan de daadwerkelijke straatwaarde.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van de onderhavige tenlastegelegde voorbereidingshandelingen is noodzakelijk dat de betreffende goederen de handel in drugs voorbereiden of bevorderen. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen was het opzet van de verdachten erop gericht de drugs van [benadeelde partij 1] afhandig te maken en niet om een drugsdeal te sluiten. De voorbereidingshandelingen voor een drugsdeal passen daarmee niet in het scenario dat er een ripdeal zou plaatsvinden. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit feit.
5.2
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde feit
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde stalking van mevrouw [benadeelde partij 3] .
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 29 december 2018 en 29 maart 2019 is door mevrouw [benadeelde partij 3] aangifte gedaan van stalking. Zij verklaart langere tijd lastig te worden gevallen door jongens uit de [naam groep] , waaronder verdachte. Zij worden meermalen door de jongens gebeld en uitgescholden. Aangeefster heeft verklaard dat zij op Tweede Kerstdag om 5:15 uur werden gebeld en dat zij, haar man en haar zonen de stem herkenden als die van verdachte. Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd.
Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoonnummers die naar de nummers van het gezin zouden hebben gebeld. Hieruit is geen betrokkenheid van verdachte gebleken. Het enkele feit dat aangeefster heeft verklaard de stem van verdachte te herkennen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de belaging wegens het gebrek aan wettig bewijs.
5.3
Ten aanzien van het onder D ten laste gelegde feit
De officieren van justitiehebben geconcludeerd dat de ten laste gelegde wederspannigheid wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het ambtsedig proces-verbaal van de verbalisant is voldoende om vast te stellen dat verdachte de gedragingen heeft verricht. Verdachte heeft geprobeerd de aanhouding te bemoeilijken door de scooter van de verbalisant vast te houden en zijn fysieke nabijheid te tonen. Ook het met gestrekte armen tegenhouden van de scooter valt onder het begrip geweld of bedreiging met geweld. Immers heeft verdachte fysieke dwang uitgeoefend waardoor de agent werd belemmerd. De enkele fysiek nabijheid van verdachte is onvoldoende om te spreken van geweld of bedreiging met geweld, zodat verdachte daar partieel van dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Door de verbalisant is een proces-verbaal opgemaakt waarin wordt beschreven dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan wederspannigheid. Verdachte zou de scooter van de verbalisant hebben vastgepakt en tegengehouden om te voorkomen dat de verbalisant een aanhouding kon verrichten. Tevens heeft de verbalisant beschreven dat verdachte tezamen met een ander ‘als hyena’s om hem heen draaiden’.
De rechtbank merkt op dat het gedrag van verdachte als zeer kwalijk kan worden beschouwd. Echter kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich met geweld of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar in functie. Verdachte heeft met gestrekte handen de scooter geprobeerd tegen te houden en naar het oordeel van de rechtbank valt dit niet onder ‘geweld of bedreiging met geweld’ richting de verbalisant. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beletten of belemmeren van de aanhouding, maar dit is niet ten laste gelegd, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde wederspannigheid.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet met een automatisch vuurwapen kogel(s) op betrekkelijk korte afstand in de richting van die [benadeelde partij 1] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vooromschreven poging tot doodslag werd vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de aankoop en/of handel in harddrugs, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad 496 gram heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode 9 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020 te Amsterdam, een geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een automatisch vuurwapen kogel(s) heeft geschoten in een woning, grenzende aan de woning van die [benadeelde partij 2] , beide gelegen in een appartementencomplex, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 9 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van een blok, 496 gram, heroïne, toebehorende aan een derde, te weten aan [benadeelde partij 1] ,
- een contant geldbedrag van 5000 euro, heeft meegenomen en
- Tie-wraps en ducttape heeft meegenomen naar de plaats van ontmoeting en
- een automatisch vuurwapen heeft getoond en
- met de kolf van het automatisch vuurwapen heeft geslagen tegen de borstkas van [benadeelde partij 1] en
- kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak E
op 1 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 5,78 gram heroïne (itemnummer 5902941) en
- 13,5 gram cocaïne (itemnummer 5902946) en
- 1,02 gram cocaïne (itemnummer 5902947),
zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak F
op 1 mei 2020 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, [plein] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 4] , welk geweld bestond uit het
-met meerdere personen achter die [benadeelde partij 4] te lopen en
-meerdere harde voorwerpen, zoals een kettingslot en een baksteen, te pakken en
-hem de woorden toe te roepen:" Wij gaan je doodmaken" en " ik ga je slaan" en vervolgens
-met een klauwhamer op het hoofd van die [benadeelde partij 4] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

9.1.
Eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat ten aanzien van verdachte het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die een volwassen karakter dragen. In de dubbelrapportage van januari 2021 is door de psycholoog opgemerkt dat overwogen kan worden het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, omdat de beïnvloeding door behandeling en begeleiding waarschijnlijk zeer beperkt is. Vanuit de gedragsdeskundigen van [detentieplaats 2] komen zorgelijke signalen over het gedrag van verdachte naar voren. Zo hebben er meerdere incidenten plaatsgevonden, is er gebrek aan motivatie voor behandeling en lijkt verdachte een leiderspositie in te nemen op de groep. Tot slot merkt de gedragswetenschapper op dat er zorgen zijn over de mate waarin verdachte pedagogisch beïnvloedbaar en groepsgeschikt is. Gezien het ontbreken van pedagogische ingangen voor begeleiding en behandeling zijn er zwaarwegende redenen om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Tevens heeft verdachte een berekenende volwassen proceshouding laten zien, hij zwijgt tegen het advies van zijn raadsvrouw in.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverplichting van overheidswege (hierna: TBS-maatregel) wordt opgelegd.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht geen toepassing te geven aan artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. Het uitgangspunt is dat het minderjarigenstrafrecht wordt toegepast. In het psychologisch rapport van 2020 worden nog mogelijkheden gezien voor begeleiding en behandeling. De hulpverlening die toentertijd werd geadviseerd was nog niet gestart ten tijde van de verdenkingen in zaak A en B. Feitelijk gezien heeft de recidive zeer kort na het afronden van deze rapportage plaatsgevonden.
Verdachte zit inmiddels al geruime tijd gedetineerd en is nu intrinsiek gemotiveerd voor hulpverlening. Door de Raad en JBRA wordt tevens geen advies gegeven om toepassing te geven aan het meerderjarigenstrafrecht. Zij zien nog mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding bij verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht, bij een bewezenverklaring, aan verdachte primair een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en subsidiair aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. In het rapport van de Raad van 14 april 2021 zijn een aantal voorwaarden geformuleerd die door de rechtbank overgenomen kunnen worden. Verdachte is in het verleden niet gemotiveerd geweest voor hulpverlening, maar door zijn lange detentie heeft hij hier goed over nagedacht. Behandeling is in het verleden niet van de grond gekomen. Tevens is verdachte erg gemotiveerd voor school, zo heeft hij zijn diploma behaald binnen de JJI en is hij nu bezig met zijn HAVO examens. Verdachte wordt neergezet als een crimineel, maar afgezien van zijn veroordeling door de meervoudige kamer in 2019 is er geen sprake van crimineel gedrag. Er is sprake van een agressieprobleem, maar verdachte is bereid hier aan te werken. Hij is zeer gemotiveerd iets van zijn toekomst te maken.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 26 april 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 7 februari 2019 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf in verband met diefstallen met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Tevens is verdachte op 25 juni 2019 door de kinderrechter te Amsterdam veroordeeld tot een werkstraf in verband met een mishandeling. Daarnaast zijn aan verdachte meerdere boetes en werkstraffen opgelegd wegens het overtreden van de Wegenverkeerswet en een mishandeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 14 april 2021 en 25 mei 2021;
  • Psychologisch Pro Justitia rapporten opgemaakt door drs. R.J.L. Keulers, GZ-psycholoog, op 20 juli 2020 en 1 februari 2021;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. D. Matser, kinderpsychiater, op 1 februari 2021 en de aanvullende brief, opgemaakt op 1 juni 2021.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is er een scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling. Er is bij verdachte geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld. Er kan gesteld worden dat, op grond van het gelijktijdigheidsverband, de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig is geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte geeft geen inzicht in eventuele motieven, gedachten, emoties en gedragingen voor, tijdens en na het ten laste gelegde. Hoewel het mogelijk is dat bepaalde factoren van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens een doorwerking hebben gehad in het ten laste gelegde, is over de wijze waarop geen uitspraak te doen. Ook zijn er vanuit de gerechtelijke stukken onvoldoende aanknopingspunten voor te vinden, om hier een uitspraak over te doen. Omdat verdachte over het ten laste gelegde geen informatie geeft, kan de doorwerking niet concreet worden beschreven. Derhalve is er geen advies te formuleren over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Omdat er geen doorwerking van aspecten van de stoornis in het ten laste gelegde wordt gevonden, kan het risico op recidive vanuit de bestaande psychopathologie niet beoordeeld worden. Er is derhalve geen uitspraak te doen over het risico op recidive van soortgelijke ten laste gelegde feiten. Wel kan er in algemene zin iets worden aangegeven over het risico op toekomstig delict gedrag. Risicovol zijn eerder gewelddadig gedrag, het zich onttrekken aan hulpverlening, geringe schoolprestaties en motivatie. Verder speelt in sterke mate een rol dat verdachte omgang heeft en blijft houden met delinquente leeftijdsgenoten. Moeder heeft weinig zicht en grip op het gedrag buitenshuis. Op individueel niveau spelen zijn problemen in de omgang met boosheid en zijn gebrekkige empathie een rol. Er zijn op dit moment weinig beschermende factoren aanwezig. Bij het nagaan van de wegingslijst, kan gesteld worden dat verdachte op het vlak van de handelingsvaardigheden beschikt over een gemiddelde intelligentie en qua ontwikkeling niet achterloopt op leeftijdsgenoten. Er is sprake van een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, een gebrek aan motivatie voor behandeling en begeleiding, een inbedding in een crimineel milieu en een verdere verharding bij verdachte. Verder lijkt hij weinig gevoelig meer voor pedagogische beïnvloeding en lijkt een pedagogische en systemische aanpak ook niet haalbaar. Er kan gesteld worden dat er sprake is van een recidive op zeer korte termijn en een toename in ernst van delicten. Het ten laste gelegde betreft veel geweld, een gebrek aan bekommering om een zwaargewond slachtoffer, een grote hoeveelheid heroïne en grote geldbedragen die bij betrokkene verpakt werden aangetroffen. Hoewel verdachte ten tijde van het ten laste gelegde nog 17 jaar was, zou op grond van bovenstaande toepassing van het meerderjarigenstrafrecht door de rechtbank kunnen worden overwogen. Gelet op de conclusie dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan om verdachte de ten laste gelegde feiten wel of niet toe te rekenen, zijn er geen gronden om in het kader van de recidivepreventie een advies voor begeleiding of behandeling binnen een strafrechtelijk kader uit te brengen. Bovendien kan het risico op recidive vanuit bestaande psychopathologie niet beoordeeld worden.
De
psychiaterkomt tot de volgende conclusie.
Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, waarbij aangetekend moet worden dat veel onbesproken is gebleven; de sociale context waarbinnen verdachte zich lijkt te begeven en de ten laste gelegde feiten konden niet met hem worden besproken. Problemen die anderen hebben waargenomen in het eerdere gedrag van verdachte worden door hem anders beleefd of ontkend.
Er is bij verdachte sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Vanuit de aard van de stoornissen kan worden aangenomen dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoeker had hem, de ten laste gelegde feiten besprekende, (verder) willen voorleggen de grote hoeveelheden drugs en geld die bij de verschillende huiszoekingen zijn gevonden, de inbedding binnen een crimineel netwerk wat hieruit wordt gesuggereerd en de grote risico’s die, mede door het gebruik van wapens, gelopen worden door hemzelf, medeverdachten en anderen. Helaas werden deze vragen niet beantwoord omdat hij zich zaaksinhoudelijk beroept op het zwijgrecht. Hierdoor kon door onderzoeker doorwerking niet voldoende zorgvuldig onderbouwd worden vastgesteld waardoor de (op behandeling en risicoreducering gerichte) advisering ook niet te onderbouwen is. Vanuit de aard van de stoornis kan worden aangenomen dat het risico op recidive verhoogd is. Er zijn vanuit de risico-taxatie-instrumenten eigenlijk geen beschermende factoren naar voren gekomen, behoudens de inmiddels door verdachte uitgesproken instemming met het eerdere behandeldoelstellingen van de [kliniek] . Zeker de sociale context rondom verdachte levert veel (onbeantwoorde) vragen op. Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van verdachte kan onderzoeker moeilijk komen tot een goed onderbouwd advies. Juist omdat verdachte niet heeft willen spreken over de drijfveren en afwegingen omtrent de ten laste gelegde feiten is het zicht hierop onvoldoende om hierover een gedegen advies te geven. Ditzelfde geldt daarom ook voor de doorwerking van de gediagnosticeerde stoornissen binnen de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van een strafadvies onthoudt onderzoeker zich van een advies. Dit vanwege teveel aan onduidelijkheden van de (gedragsdeskundige) elementen binnen het strafdossier.
Ter zitting heeft
de psycholoogaangegeven dat het spijtig is dat verdachte pas ter zitting een verklaring heeft willen afleggen. Hierdoor heeft de psycholoog de feiten niet kunnen bespreken en ook geen advies kunnen geven over de doorwerking van de vastgestelde gedragsstoornis op de feiten en het recidiverisico. De psycholoog heeft ter zitting verklaard dat hij een redelijk beeld heeft kunnen krijgen van de persoonlijkheid van verdachte tijdens zijn onderzoek. Een eventuele nader onderzoek of observatie lijkt geen meerwaarde te hebben, omdat verdachte, afgezien van zijn verklaring ter zitting, geen bereidheid toont om meer te vertellen over de ten laste gelegde feiten. De psycholoog begrijpt de overwegingen van de Raad, maar kan zelf niet meer tot een behandeladvies komen.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot Plaatsing In een Jeugdinrichting (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen. Er is ten tijde van het eerdere advies lang getwijfeld om een voorwaardelijke dan wel onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. De informatie die vanuit [detentieplaats 2] naar voren is gekomen schetst een zeer zorgelijk beeld over verdachte en daarom ziet de Raad geen mogelijkheid meer voor behandeling binnen het ambulante kader. Binnen de JJI is verdachte volledig in het zicht. De zorg is wat er zal gebeuren als hij dit niet is. De Raad heeft geadviseerd verdachte te plaatsen op de Individuele Traject Afdeling (ITA-groepen) van [JJI locatie] of [JJi locatie] voor individuele behandeling. Deze groepen zijn speciaal voor jongeren zoals verdachte, die op een groep ontwrichtend gedrag laten zien. Er is sprake van meer één op één behandeling en de groepen bestaan uit maximaal drie personen. De Raad hoopt dat verdachte binnen de PIJ-maatregel een gedragsverandering laat zien. In het verleden is er sprake geweest van opvoeders die geen problemen zagen bij verdachte. Het is daarom begrijpelijk dat verdachte geen hulpvraag had. De Raad ziet dat verdachte nog wel motivatie heeft om aan zijn toekomst te werken, maar kan niet concreet benoemen wat de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding zijn. In het verleden zijn hulpverleningstrajecten niet van de grond gekomen, wat deels te wijten is aan verdachte. De Raad wil verdachte nog niet opgeven door hem langere tijd vast te zetten in volwassen detentie. De Raad acht zich niet geëigend om te adviseren over een TBS-maatregel. De Raad heeft het PIJ-advies afgewogen tegenover een kale detentie binnen het volwassenstrafrecht.
JBRAheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. JBRA wil verdachte nog niet opgeven en mogelijk kan de PIJ-maatregel hem een nieuwe start brengen. Hij kan dan nog iets van zijn leven maken. JBRA hoopt dat langdurige behandeling een ommekeer in het gedrag van verdachte teweeg zal brengen.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] in de vorm van een ripdeal. Verdachte heeft met zijn medeverdachte goederen meegenomen naar de woning, zoals tie wraps, handschoenen en een doorgeladen automatisch vuurwapen, met het doel daar een ripdeal te plegen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent: een poging tot gekwalificeerde doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met een geladen automatisch vuurwapen bedreigd, zodat die over zou gaan tot afgifte van de heroïne en in een worsteling is dit vuurwapen afgegaan. [benadeelde partij 1] is geraakt in zijn liesslagader, als gevolg waarvan hij liters bloed heeft verloren. Ter plaatse moest hij door de verbalisanten gereanimeerd worden, omdat hij geen teken van leven meer gaf. [benadeelde partij 1] zal de rest van zijn leven moeten kampen met zijn letsel, waaronder zijn littekens. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van een ander en mag verdachte van geluk spreken dat het, dankzij het spoedige optreden van de politie, niet slechter met het slachtoffer is afgelopen.
Door te schieten met het automatische vuurwapen heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een poging doodslag op de onderbuurvrouw, mevrouw [benadeelde partij 2] . Mevrouw [benadeelde partij 2] , een vrouw van 76 jaar, is erg geschrokken nadat er meerdere kogels via het plafond in haar woning terechtkwamen. Ze is bang om te gaan slapen en durft haar eigen woning niet meer in. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk voorwerp is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Dat geldt in het geval van verdachte temeer, nu dit vuurwapen daadwerkelijk is gebruikt.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan witwassen. Dit betreffen ernstige feiten, aangezien dit bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit, doordat de onderliggende strafbare feiten worden afgedekt.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Geweld op straat veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
De rechtbank houdt rekening met samenloop tussen de feiten in de zaken A en B.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het sanctierecht voor minderjarigen of voor volwassen moet worden toegepast.
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte zeventien jaar oud. Hoofdregel is dan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van de minderjarige het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen (artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
De rechtbank overweegt dat feiten als het onderhavige, met name de poging gekwalificeerde doodslag, buitengewoon ernstige feiten betreffen, temeer gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkele feit dat het meerderjarigenstrafrecht bij een dergelijk feit kan worden toegepast, niet maakt dat verdachte dan ook per definitie volgens het meerderjarigenstrafrecht moet worden bestraft. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van 77b Sr, mede bezien in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, met terughoudendheid zal moeten plaatsvinden en de persoonlijkheid van de dader moet worden betrokken.
Enerzijds volgt uit het dossier en de opgemaakte rapportages een berekenende, volwassen houding van verdachte. Zo heeft verdachte gedurende het gehele strafproces, tegen het advies van zijn raadsvrouw in, geen verklaring willen afleggen. Tevens lijkt verdachte zich te hebben ingebed in het criminele milieu, door zich bezig te houden met het afhandig maken van een grote hoeveelheid harddrugs met een geladen automatisch vuurwapen. Ook vanuit de JJI komen zorgelijke signalen over het gedrag van verdachte naar voren. Gezien wordt dat verdachte een leidersrol binnen de groep heeft en er zijn sterke vermoedens dat hij andere jongeren afperst en in een leidende rol betrokken is geweest bij een ernstige escalatie binnen de JJI. Verdachte laat ook een sociaal wenselijke en zelfbepalende houding zien in de manier waarop hij hulpverlening aanvaardt en selectief meewerkt aan diagnostisch onderzoek.
Anderzijds komt deze zelfbepalende houding volgens de Raad mogelijk voort uit het feit dat zijn opvoeders een bagatelliserende houding laten zien en de problemen buiten zichzelf leggen. Bovendien is er volgens de deskundigen bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling. Er is tevens sprake van problemen in de omgang met boosheid en een gebrekkige empathie. De psycholoog heeft weliswaar aangegeven dat hij twijfel heeft over de behandelmogelijkheden, maar dit geldt ook bij het opleggen van een TBS-maatregel. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat zij nog mogelijkheden zien tot pedagogische beïnvloeding. Er heeft in het verleden een succesvol hulpverleningstraject plaatsgevonden in de vorm van IFA, maar verder heeft verdachte nog niet van hulpverlening kunnen profiteren, al is dit deels aan hemzelf te wijten. De pedagogische setting in het kader van de PIJ-maatregel zou mogelijk tot een gedragsverandering bij verdachte kunnen leiden.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen de omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Het staat zonder twijfel vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Echter blijft hij een minderjarige met problematiek waarbij langdurige behandeling nodig zal zijn om tot een gedragsverandering te komen, zodat sprake kan zijn van een veilige terugkeer in de maatschappij. Alhoewel de in artikel 77b Sr genoemde criteria in beginsel grond zouden kunnen zijn om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten en het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte en vooral het feit dat verdachte niet eerder intensieve behandeling heeft ondergaan, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en geen toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Sr. De rechtbank merkt daarbij op dat de mogelijkheid bestaat om de PIJ-maatregel, die de rechtbank zal opleggen, om te zetten naar een TBS-maatregel in het geval dat het recidivegevaar, na een verlenging tot zeven jaar, nog onvoldoende is teruggebracht.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten in zaak A onder 1, 3 en 5, in zaak B, in zaak E en in zaak F misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen in een behandeling binnen een ambulant kader en daarmee in een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige en gewelddadige delicten en gelet op de eerdere veroordelingen, de incidenten in de JJI en de conclusies van de deskundigen, schat de rechtbank het recidiverisico van geweldsdelicten als hoog in. Uit het advies van de Raad blijkt dat langdurige behandeling noodzakelijk is en dat die uitsluitend binnen de residentiële setting van een JJI kan plaatsvinden. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling en eerdere ambulante interventies hebben niet geleid tot vermindering van het recidiverisico. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bereid is mee te werken met de hulpverlening, maar is in het verledenzelfbepalend geweest in het accepteren van hulpverlening en het risico bestaat op schijnaanpassing. Daarbij hebben binnen de JJI, dus volledig binnen het zicht van de autoriteiten en de hulpverlening, meerdere incidenten plaatsgevonden waar verdachte bij betrokken was en waar hij een leidende en ontwrichtende rol binnen de groep heeft gehad. Daar komt bij dat er zorgen zijn over de anisociale contacten van verdachte en verdachte hier tot nu toe nog geen afstand van heeft willen nemen. Dit alles maakt een behandeling binnen het ambulante kader onmogelijk.
Gelet op het advies van de Raad zal de rechtbank tevens bepalen dat de PIJ-maatregel bij voorkeur ten uitvoer gelegd zal worden in [JJI locatie] te [plaats] (ITA-afdeling) of een soortgelijke instelling waar verdachte individuele trajectbehandeling krijgt, vanwege zijn leidende positie en negatieve beïnvloeding van de groep. Voor zover de rechtbank heeft begrepen is de [JJi locatie] , zoals door de Raad ter zitting voorgesteld, in 2019 gesloten.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het gelet op de ernst van de feiten passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 19010 EUR, omschrijving: 5961083;
  • 990 EUR, omschrijving: 5960938;
  • 21,5 EUR, omschrijving: 5960882;
  • 2 STK Patroon, omschrijving: Selier en bellot “handgun munitie” doosjes 2 stuks + inhoud 5966253;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: doosje + 14x patroon 5966258;
  • 7 STK Patroon, omschrijving: 7x losse patroon uit zwarte “ekol” doos 5966266;
  • 53 STK Patroon, omschrijving: 53x patroon los 5966274;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: Gaspistool 5953908, zwart, merk: Atak Silah Zoraki;
  • 3 STK Patroon, omschrijving: Knalpatroon 5953842;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953812, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953813, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 3 G-5953817, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 4 G-5953819, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: Bordje 6 G-5953821, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: Verschoten projectiel 5953823;
  • 1 STK Mes, omschrijving: 5960888, grijs;
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993422, Lyca;
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993423, Lebara;
  • 1 STK Horloge, omschrijving: G5960955, Zwart, merk: Audemars Piguet;
  • 1 STK Weegschaal, omschrijving: G5960885, Grijs, merk: Justice Scales;
  • 4930 EUR, omschrijving: G5953852;
  • 70 EUR, omschrijving: G5953690;
  • 460 EUR, omschrijving: 23 x 20,- G5701675;
  • 310 EUR, omschrijving: G5903080.
De officieren van justitiehebben gevorderd de 310 euro te retourneren aan verdachte. Er kan niet worden vastgesteld dat het geld van een drugsdeal afkomstig is. De inbeslaggenomen 460 euro kan tevens retour beslagene, nu het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot vrijspraak in zaak C.
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen munitie, patronen, het gaspistool, het mes en weegschaaltje te onttrekken aan het verkeer, het overige geld verbeurd te verklaren en de simkaarten en het horloge te retourneren aan verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank zal de in beslag genomen munitie, patronen, het gaspistool, het mes en het weegschaaltje onttrekken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan is strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal het in beslag genomen geld, in totaal 25.000 euro, verbeurd verklaren, aangezien is gebleken dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.
De rechtbank zal bevelen dat de overige geldbedragen, te weten van 310 euro en 460 euro, de simkaarten en het horloge worden geretourneerd aan verdachte. Er is niet gebleken dat deze goederen verband houden met enig strafbaar feit.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 86,01 aan materiële schadevergoeding en € 9.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft ter zitting naar voren gebracht dat de benadeelde partij wel een psycholoog heeft bezocht, maar dat haar cliënt geen nieuwe stukken heeft aangeleverd, omdat het niet goed met hem gaat.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële kosten geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade hebben de officieren van justitie gevorderd dit bedrag te matigen. Er is sprake van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, maar er is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel. Er kan worden aangenomen dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, gelet op de ernst van het feit. Echter is ook sprake van medeschuld door de benadeelde partij. Naar het oordeel van de officieren van justitie was de benadeelde partij in de woning voor een drugsdeal, welke fout is afgelopen. De officieren van justitie hebben aansluiting gezocht bij jurisprudentie en komen op basis daarvan geïndexeerd uit op € 3.597 en hebben gevorderd de vordering van de benadeelde partij afgerond toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000.
De raadsvrouw van verdachteheeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, in verband met de bepleite vrijspraak. De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade gematigd zou moeten worden tot 2.000 euro. Verdachte heeft geen opzet gehad op de dood van de benadeelde partij en er is sprake van een deel eigen schuld. Gelet op de ingediende medische onderbouwing valt niet vast te stellen dat er ook nu nog sprake is van permanente pijnklachten. De ingediende stukken zijn zeer verouderd. Tevens is de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.597,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering van de benadeelde partij zal hoofdelijk worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering, gelet op de betwisting door de raadsvrouw van verdachte, onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing en/of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Tevens zou het bepalen van het deel eigen schuld dat aan de benadeelde partij is toe te rekenen zorgen voor een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 13.684376.18:
Bij de stukken bevindt zich de op 28 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.684376.18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 februari 2019 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 81 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsvrouw van verdachteheeft ter zitting naar voren gebracht dat de vordering de vrijdag voorafgaand aan de zitting is ingediend en dat de vordering niet aan verdachte is betekend. Derhalve dient het Openbaar Ministier niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officieren van justitiehebben ter zitting naar voren gebracht dat er inderdaad geen bevestiging van uitreiking stukken in het dossier aanwezig is, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van deze vordering geen betekeningsstukken in het dossier aanwezig zijn. Ter zitting is niet gebleken dat de vordering tenuitvoerlegging aan verdachte is uitgereikt, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze vordering.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 96.177082.19:
Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 96.177082.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 februari 2020 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 16 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 1 april 2020 aan verdachte is uitgereikt.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gelet op het toe te passen sanctierecht en de op te leggen straf en maatregel zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijzen in de vorm van een jeugddetentie, te weten voor de duur van 8 dagen.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 96.236103.19:
Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 96.236103.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 februari 2020 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 16 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 1 april 2020 aan verdachte is uitgereikt.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gelet op het toe te passen sanctierecht en de op te leggen straf en maatregel zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijzen in de vorm van een jeugddetentie, te weten voor de duur van 8 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141, 287, 288, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 4, het in zaak C en zaak D ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, en 5, zaak B onder 1 primair en 2, zaak E en zaak F primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
eenvoudig witwassen;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Zaak E
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Zaak F
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, bij voorkeur tenuitvoergelegd op de ITA-afdeling van [JJI locatie] te [plaats] of een soortgelijke afdeling van een andere justitiële jeugdinrichting.
Verklaart
verbeurd:
  • 19010 EUR, omschrijving: 5961083;
  • 990 EUR, omschrijving: 5960938;
  • 21,5 EUR, omschrijving: 5960882;
  • 4930 EUR, omschrijving: G5953852;
  • 70 EUR, omschrijving: G5953690;
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK Patroon, omschrijving: Selier en bellot “handgun munitie” doosjes 2 stuks + inhoud 5966253;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: doosje + 14x patroon 5966258;
  • 7 STK Patroon, omschrijving: 7x losse patroon uit zwarte “ekol” doos 5966266;
  • 53 STK Patroon, omschrijving: 53x patroon los 5966274;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: Gaspistool 5953908, zwart, merk: Atak Silah Zoraki;
  • 3 STK Patroon, omschrijving: Knalpatroon 5953842;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953812, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953813, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 3 G-5953817, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 4 G-5953819, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: Bordje 6 G-5953821, goudkleurig;
  • 1 STK Munitie, omschrijving: Verschoten projectiel 5953823;
  • 1 STK Mes, omschrijving: 5960888, grijs;
  • 1 STK Weegschaal, omschrijving: G5960885, Grijs, merk: Justice Scales;
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
  • 460 EUR, omschrijving: 23 x 20,- G5701675;
  • 310 EUR, omschrijving: G5903080;
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993422, Lyca;
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993423, Lebara;
  • 1 STK Horloge, omschrijving: G5960955, Zwart, merk: Audemars Piguet.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 3.683,01 (zegge: drieduizend zeshonderd drieëntachtig euro en één cent), waarvan € 86,01 (zegge: zesentachtig euro en één cent) voor materiële schade en € 3.597,- (zegge: drieduizend vijfhonderd zevenennegentig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 3.683,01 (zegge: drieduizend zeshonderd drieëntachtig euro en één cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaarthet Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13.684376.18
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 6 februari 2020 met parketnummer 96.177082.19, te weten een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) dagen.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 6 februari 2020 met parketnummer 96.236103.19, te weten een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.M. Beunk en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2021.
[...]