9.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] in de vorm van een ripdeal. Verdachte heeft met zijn medeverdachte goederen meegenomen naar de woning, zoals tie wraps, handschoenen en een doorgeladen automatisch vuurwapen, met het doel daar een ripdeal te plegen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent: een poging tot gekwalificeerde doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met een geladen automatisch vuurwapen bedreigd, zodat die over zou gaan tot afgifte van de heroïne en in een worsteling is dit vuurwapen afgegaan. [benadeelde partij 1] is geraakt in zijn liesslagader, als gevolg waarvan hij liters bloed heeft verloren. Ter plaatse moest hij door de verbalisanten gereanimeerd worden, omdat hij geen teken van leven meer gaf. [benadeelde partij 1] zal de rest van zijn leven moeten kampen met zijn letsel, waaronder zijn littekens. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van een ander en mag verdachte van geluk spreken dat het, dankzij het spoedige optreden van de politie, niet slechter met het slachtoffer is afgelopen.
Door te schieten met het automatische vuurwapen heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een poging doodslag op de onderbuurvrouw, mevrouw [benadeelde partij 2] . Mevrouw [benadeelde partij 2] , een vrouw van 76 jaar, is erg geschrokken nadat er meerdere kogels via het plafond in haar woning terechtkwamen. Ze is bang om te gaan slapen en durft haar eigen woning niet meer in. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk voorwerp is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Dat geldt in het geval van verdachte temeer, nu dit vuurwapen daadwerkelijk is gebruikt.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan witwassen. Dit betreffen ernstige feiten, aangezien dit bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit, doordat de onderliggende strafbare feiten worden afgedekt.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Geweld op straat veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
De rechtbank houdt rekening met samenloop tussen de feiten in de zaken A en B.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het sanctierecht voor minderjarigen of voor volwassen moet worden toegepast.
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte zeventien jaar oud. Hoofdregel is dan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van de minderjarige het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen (artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
De rechtbank overweegt dat feiten als het onderhavige, met name de poging gekwalificeerde doodslag, buitengewoon ernstige feiten betreffen, temeer gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkele feit dat het meerderjarigenstrafrecht bij een dergelijk feit kan worden toegepast, niet maakt dat verdachte dan ook per definitie volgens het meerderjarigenstrafrecht moet worden bestraft. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van 77b Sr, mede bezien in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, met terughoudendheid zal moeten plaatsvinden en de persoonlijkheid van de dader moet worden betrokken.
Enerzijds volgt uit het dossier en de opgemaakte rapportages een berekenende, volwassen houding van verdachte. Zo heeft verdachte gedurende het gehele strafproces, tegen het advies van zijn raadsvrouw in, geen verklaring willen afleggen. Tevens lijkt verdachte zich te hebben ingebed in het criminele milieu, door zich bezig te houden met het afhandig maken van een grote hoeveelheid harddrugs met een geladen automatisch vuurwapen. Ook vanuit de JJI komen zorgelijke signalen over het gedrag van verdachte naar voren. Gezien wordt dat verdachte een leidersrol binnen de groep heeft en er zijn sterke vermoedens dat hij andere jongeren afperst en in een leidende rol betrokken is geweest bij een ernstige escalatie binnen de JJI. Verdachte laat ook een sociaal wenselijke en zelfbepalende houding zien in de manier waarop hij hulpverlening aanvaardt en selectief meewerkt aan diagnostisch onderzoek.
Anderzijds komt deze zelfbepalende houding volgens de Raad mogelijk voort uit het feit dat zijn opvoeders een bagatelliserende houding laten zien en de problemen buiten zichzelf leggen. Bovendien is er volgens de deskundigen bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling. Er is tevens sprake van problemen in de omgang met boosheid en een gebrekkige empathie. De psycholoog heeft weliswaar aangegeven dat hij twijfel heeft over de behandelmogelijkheden, maar dit geldt ook bij het opleggen van een TBS-maatregel. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat zij nog mogelijkheden zien tot pedagogische beïnvloeding. Er heeft in het verleden een succesvol hulpverleningstraject plaatsgevonden in de vorm van IFA, maar verder heeft verdachte nog niet van hulpverlening kunnen profiteren, al is dit deels aan hemzelf te wijten. De pedagogische setting in het kader van de PIJ-maatregel zou mogelijk tot een gedragsverandering bij verdachte kunnen leiden.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen de omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Het staat zonder twijfel vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Echter blijft hij een minderjarige met problematiek waarbij langdurige behandeling nodig zal zijn om tot een gedragsverandering te komen, zodat sprake kan zijn van een veilige terugkeer in de maatschappij. Alhoewel de in artikel 77b Sr genoemde criteria in beginsel grond zouden kunnen zijn om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten en het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte en vooral het feit dat verdachte niet eerder intensieve behandeling heeft ondergaan, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en geen toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Sr. De rechtbank merkt daarbij op dat de mogelijkheid bestaat om de PIJ-maatregel, die de rechtbank zal opleggen, om te zetten naar een TBS-maatregel in het geval dat het recidivegevaar, na een verlenging tot zeven jaar, nog onvoldoende is teruggebracht.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten in zaak A onder 1, 3 en 5, in zaak B, in zaak E en in zaak F misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen in een behandeling binnen een ambulant kader en daarmee in een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige en gewelddadige delicten en gelet op de eerdere veroordelingen, de incidenten in de JJI en de conclusies van de deskundigen, schat de rechtbank het recidiverisico van geweldsdelicten als hoog in. Uit het advies van de Raad blijkt dat langdurige behandeling noodzakelijk is en dat die uitsluitend binnen de residentiële setting van een JJI kan plaatsvinden. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en scheefgroei in de ontwikkeling, met een antisociale ontwikkeling en eerdere ambulante interventies hebben niet geleid tot vermindering van het recidiverisico. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bereid is mee te werken met de hulpverlening, maar is in het verledenzelfbepalend geweest in het accepteren van hulpverlening en het risico bestaat op schijnaanpassing. Daarbij hebben binnen de JJI, dus volledig binnen het zicht van de autoriteiten en de hulpverlening, meerdere incidenten plaatsgevonden waar verdachte bij betrokken was en waar hij een leidende en ontwrichtende rol binnen de groep heeft gehad. Daar komt bij dat er zorgen zijn over de anisociale contacten van verdachte en verdachte hier tot nu toe nog geen afstand van heeft willen nemen. Dit alles maakt een behandeling binnen het ambulante kader onmogelijk.
Gelet op het advies van de Raad zal de rechtbank tevens bepalen dat de PIJ-maatregel bij voorkeur ten uitvoer gelegd zal worden in [JJI locatie] te [plaats] (ITA-afdeling) of een soortgelijke instelling waar verdachte individuele trajectbehandeling krijgt, vanwege zijn leidende positie en negatieve beïnvloeding van de groep. Voor zover de rechtbank heeft begrepen is de [JJi locatie] , zoals door de Raad ter zitting voorgesteld, in 2019 gesloten.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het gelet op de ernst van de feiten passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 19010 EUR, omschrijving: 5961083;
- 990 EUR, omschrijving: 5960938;
- 21,5 EUR, omschrijving: 5960882;
- 2 STK Patroon, omschrijving: Selier en bellot “handgun munitie” doosjes 2 stuks + inhoud 5966253;
- 1 STK Patroon, omschrijving: doosje + 14x patroon 5966258;
- 7 STK Patroon, omschrijving: 7x losse patroon uit zwarte “ekol” doos 5966266;
- 53 STK Patroon, omschrijving: 53x patroon los 5966274;
- 1 STK Wapen, omschrijving: Gaspistool 5953908, zwart, merk: Atak Silah Zoraki;
- 3 STK Patroon, omschrijving: Knalpatroon 5953842;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953812, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 7.62 x 39 mm 5953813, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: huls bordje 3 G-5953817, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: bordje 4 G-5953819, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: Bordje 6 G-5953821, goudkleurig;
- 1 STK Munitie, omschrijving: Verschoten projectiel 5953823;
- 1 STK Mes, omschrijving: 5960888, grijs;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993422, Lyca;
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon, omschrijving: 5993423, Lebara;
- 1 STK Horloge, omschrijving: G5960955, Zwart, merk: Audemars Piguet;
- 1 STK Weegschaal, omschrijving: G5960885, Grijs, merk: Justice Scales;
- 4930 EUR, omschrijving: G5953852;
- 70 EUR, omschrijving: G5953690;
- 460 EUR, omschrijving: 23 x 20,- G5701675;
- 310 EUR, omschrijving: G5903080.
De officieren van justitiehebben gevorderd de 310 euro te retourneren aan verdachte. Er kan niet worden vastgesteld dat het geld van een drugsdeal afkomstig is. De inbeslaggenomen 460 euro kan tevens retour beslagene, nu het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot vrijspraak in zaak C.
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen munitie, patronen, het gaspistool, het mes en weegschaaltje te onttrekken aan het verkeer, het overige geld verbeurd te verklaren en de simkaarten en het horloge te retourneren aan verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank zal de in beslag genomen munitie, patronen, het gaspistool, het mes en het weegschaaltje onttrekken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan is strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal het in beslag genomen geld, in totaal 25.000 euro, verbeurd verklaren, aangezien is gebleken dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.
De rechtbank zal bevelen dat de overige geldbedragen, te weten van 310 euro en 460 euro, de simkaarten en het horloge worden geretourneerd aan verdachte. Er is niet gebleken dat deze goederen verband houden met enig strafbaar feit.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 86,01 aan materiële schadevergoeding en € 9.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft ter zitting naar voren gebracht dat de benadeelde partij wel een psycholoog heeft bezocht, maar dat haar cliënt geen nieuwe stukken heeft aangeleverd, omdat het niet goed met hem gaat.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële kosten geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade hebben de officieren van justitie gevorderd dit bedrag te matigen. Er is sprake van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, maar er is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel. Er kan worden aangenomen dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, gelet op de ernst van het feit. Echter is ook sprake van medeschuld door de benadeelde partij. Naar het oordeel van de officieren van justitie was de benadeelde partij in de woning voor een drugsdeal, welke fout is afgelopen. De officieren van justitie hebben aansluiting gezocht bij jurisprudentie en komen op basis daarvan geïndexeerd uit op € 3.597 en hebben gevorderd de vordering van de benadeelde partij afgerond toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000.
De raadsvrouw van verdachteheeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, in verband met de bepleite vrijspraak. De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade gematigd zou moeten worden tot 2.000 euro. Verdachte heeft geen opzet gehad op de dood van de benadeelde partij en er is sprake van een deel eigen schuld. Gelet op de ingediende medische onderbouwing valt niet vast te stellen dat er ook nu nog sprake is van permanente pijnklachten. De ingediende stukken zijn zeer verouderd. Tevens is de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.597,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering van de benadeelde partij zal hoofdelijk worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering, gelet op de betwisting door de raadsvrouw van verdachte, onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing en/of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Tevens zou het bepalen van het deel eigen schuld dat aan de benadeelde partij is toe te rekenen zorgen voor een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 13.684376.18:
Bij de stukken bevindt zich de op 28 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.684376.18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 februari 2019 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 81 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsvrouw van verdachteheeft ter zitting naar voren gebracht dat de vordering de vrijdag voorafgaand aan de zitting is ingediend en dat de vordering niet aan verdachte is betekend. Derhalve dient het Openbaar Ministier niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officieren van justitiehebben ter zitting naar voren gebracht dat er inderdaad geen bevestiging van uitreiking stukken in het dossier aanwezig is, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van deze vordering geen betekeningsstukken in het dossier aanwezig zijn. Ter zitting is niet gebleken dat de vordering tenuitvoerlegging aan verdachte is uitgereikt, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze vordering.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 96.177082.19:
Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 96.177082.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 februari 2020 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 16 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 1 april 2020 aan verdachte is uitgereikt.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gelet op het toe te passen sanctierecht en de op te leggen straf en maatregel zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijzen in de vorm van een jeugddetentie, te weten voor de duur van 8 dagen.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 96.236103.19:
Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 96.236103.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 februari 2020 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 16 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 1 april 2020 aan verdachte is uitgereikt.
De officieren van justitiehebben gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gelet op het toe te passen sanctierecht en de op te leggen straf en maatregel zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijzen in de vorm van een jeugddetentie, te weten voor de duur van 8 dagen.