Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 9 oktober 2019 van [eiser] , met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 3] , met producties,
- het vonnis in het exhibitie-incident van 25 maart 2020, waarin de vordering van [gedaagde 4] tot inzage, uittreksel of afschrift van bescheiden is afgewezen, en de daarin vermelde stukken,
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 25 maart 2020, waarin het [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is toegestaan om [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in vrijwaring te doen dagvaarden, en de daarin vermelde stukken,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 4] , met producties,
- het tussenvonnis van 30 september 2020, waarbij een bijeenkomst van partijen is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] , met één productie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2021 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten in conventie en reconventie
Article 3
For your files, please find herewith enclosed a copy of the duly signed indemnity agreement.” In een
e-mail van 10 maart 2008 van [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] en aan een medewerker van [bedrijf 3] mevrouw G. [adres] Gastano (hierna: [adres] ) is onder andere het volgende opgenomen:
€ 872.441,00 niet betaald aan [bedrijf 3] of aan [eiser] .
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
Code of Conductwas gehouden advies in te winnen om te voorkomen dat haar dienstverlening ertoe zou leiden dat [gedaagde 4] ‘
may be involved in the preparation, supporting, executing or covering up illegal activities’. Het advies van [naam 3] was om die reden dan ook gericht aan [gedaagde 4] en niet aan [bedrijf 3] of [eiser] . Dit ziet op een eigen verplichting van [gedaagde 4] en brengt geen verantwoordelijkheid mee ten opzichte van [bedrijf 3] of [eiser] . Bovendien was – voor zover [gedaagde 4] wist – er nog helemaal geen sprake van dat de wijze van levering ook daadwerkelijk zou wijzigen. Er was dan ook geen sprake van een voorzienbare benadeling voor [bedrijf 3] waar [gedaagde 4] mogelijk rekening mee diende te houden. Al deze omstandigheden in samenhang bezien leiden tot het oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 2:9 BW.
btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2008. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Zoals blijkt uit het voorgaande, was de taak van [gedaagde 3] beperkt tot administratieve dienstverlening. Als zij al kennis had moeten of kunnen hebben van de e-mail van [naam 3] , dan had die e-mail geen alarmbellen bij haar hoeven doen afgaan aangezien hierin slechts een aantal hypothetische situaties werden geschetst. Bovendien had de wijziging in de wijze van levering plaatsgevonden voor aanvang van haar werkzaamheden, zodat [gedaagde 3] niet bedacht hoefde te zijn op daarmee verband houdende fiscale consequenties. Wat betreft de vervoersdocumenten geldt dat [gedaagde 3] wel de btw-aangifte deed, maar zij was daarbij volledig afhankelijk van de informatie die zij van [bedrijf 3] / [eiser] ontving. Die informatie werd pas na herhaalde verzoeken niet eerder dan op 29 april 2008 aangeleverd. Vervolgens bleek dat deze administratie incompleet was en fouten bevatte, zodanig dat [gedaagde 3] op 23 mei 2008 aan [bedrijf 3] liet weten dat de btw-aangifte voor het eerste kwartaal niet kon worden gedaan. Pas op 30 mei 2008 kon [gedaagde 3] de aangifte doen. Niet alleen behoorde het controleren van de vervoersdocumenten op fiscale consequenties niet tot de werkzaamheden van [gedaagde 3] , maar bovendien werden deze werkzaamheden haar door de wijze waarop de administratie werd aangeleverd ook feitelijk onmogelijk gemaakt. Hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
de bevoegdheidsgrens van € 10.000,00 voor betalingen via de bankrekening van [bedrijf 3] heeft overschreden door de [gedaagde 3] facturen van € 17.394,94 en de RvdW factuur van € 20.214,24 te voldoen. [eiser] vordert het bedrag op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
9.642,00(drie punten × tarief € 3.214,00)
9.642,00(drie punten × tarief € 3.214,00)
9.642,00(drie punten × tarief € 3.214,00)
gross negligenceof
wilful misconduct(zie 2.16). Om die reden maakt [gedaagde 3] in reconventie aanspraak op vergoeding van de juridische kosten die zij in deze procedure maakt, bestaande uit advocaatkosten en interne kosten.
gross negligenceof
wilful misconduct. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt reeds dat hiervan geen sprake is geweest.
aktete onderbouwen welke loonkosten zij heeft gemaakt in verband met de vorderingen van [eiser] .
akte.
aktete specificeren welke met de vorderingen van [eiser] verband houdende advocaatkosten zij na 1 januari 2021 heeft gemaakt.
5.De beslissing
26 mei 2021voor akte aan de zijde van [gedaagde 3] met uitsluitend het hiervoor onder de rechtsoverwegingen 4.48, 4.51 en 4.52 weergegeven doel, waarna [eiser] twee weken de gelegenheid voor antwoordakte zal krijgen;