ECLI:NL:RBAMS:2021:3012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
13/052687-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in cocaïne en heroïne en eenvoudig witwassen

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in cocaïne en heroïne gedurende meer dan twee jaar, alsook van eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd, werd beschuldigd van het verkopen van harddrugs in de periode van 26 december 2018 tot en met 22 februari 2021 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. J. Ang, gepleit voor bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de raadsman, mr. K. Kasem, pleitte voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de handel in cocaïne en heroïne, onder andere door getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken. De verdachte had bekend dat hij met een bepaald telefoonnummer had gehandeld in drugs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen elkaar ondersteunden en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van feit 1. Wat betreft feit 2, het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 2.296,05, oordeelde de rechtbank dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico op recidive, maar ook de mogelijkheid voor de verdachte om met hulp van de reclassering zijn leven op orde te krijgen. Het geldbedrag dat in beslag was genomen, werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/052687-21 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Kasem, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van:
Feit 1:
medeplegen van handel in cocaïne en heroïne in de periode van 26 december 2018 tot en met 22 februari 2021 te Amsterdam;
Feit 2:
(eenvoudig) (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 2.296,05 op 22 februari 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de getuigenverklaringen en de overige bewijsmiddelen in het dossier de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen. Ook het medeplegen kan worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van € 2.296,05, zodat kan worden bewezen dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van feit 1, namelijk van de periode vóór november 2020. Er is geen ‘hard’ bewijs voor dealen vóór die periode. Het dossier bevat daarvoor enkel verklaringen van getuigen, harddrugsgebruikers. Uit jurisprudentie blijkt dat daarmee behoedzaam moet worden omgegaan en dat die verklaringen alleen voor het bewijs mogen worden gebruikt als ze door overige onderzoeksbevindingen worden ondersteund. Bovendien zijn de herkenningen door de getuigen niet betrouwbaar tot stand gekomen.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2. Verdachte heeft over de herkomst van het geldbedrag een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewezenverklaring feit 1
Inleiding
Het politieonderzoek is gestart naar aanleiding van een (anonieme, maar bij de politie bekende) getuige die vanaf december 2018 met enige regelmaat informatie heeft verstrekt aan verbalisant [naam verbalisant] over zijn of haar dealer, genaamd [naam 1] . Deze getuige heeft aan de politie screenshots gestuurd van berichten die de dealer, onder meer met gebruik van telefoonnummer [nummer 1] (hierna: * [nummer 1] ), heeft gestuurd. Ook heeft deze getuige op 4 januari 2019 aan de verbalisant laten weten dat de dealer in een kleine Honda rijdt met kenteken [kenteken] . Vanaf november 2020 maakte de dealer volgens deze getuige gebruik van telefoonnummer [nummer 2] (hierna: * [nummer 2] ). De getuige heeft op 31 januari 2021 verklaard al vijf jaar cocaïne te kopen bij dealer [naam 1] . Voorts heeft hij op foto’s verdachte aangewezen als ‘ [naam 1] ’. Op twee andere foto’s heeft de getuige [medeverdachte 2] en [medeverdachte] herkend. Volgens de getuige werd met [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam] ’) in 2019 samengewerkt en is [medeverdachte] op dit moment degene die met [naam 1] samenwerkt.
De politie heeft op 27 en 29 januari 2021 via een WhatsApp-contact met telefoonnummer * [nummer 2] een zogenaamde pseudokoop gedaan. Op 27 januari 2021 en 29 januari 2021 werden respectievelijk verdachte en medeverdachte [medeverdachte] herkend als de verkopers van cocaïne. In de periode tussen 23 januari 2021 en 9 februari 2021 is het voormelde telefoonnummer door de politie getapt en zijn verschillende telefoongesprekken gehoord, waarbij zowel de stem van verdachte als die van medeverdachte [medeverdachte] is herkend. In die telefoongesprekken werd al dan niet versluierd over de verkoop van drugs gesproken. Naar aanleiding van die gesprekken zijn zes contacten van het telefoonnummer * [nummer 2] als getuige gehoord. Deze zes getuigen hebben op een foto verdachte aangewezen als hun dealer (volgens vijf van hen genaamd [naam 1] ). Ook heeft een aantal getuigen medeverdachte [medeverdachte] aangewezen als bijrijder van verdachte of als degene die ook wel eens de drugs kwam afleveren. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij respectievelijk 4 en 5 jaar cocaïne bij [naam 1] kopen. De telefoon met het telefoonnummer * [nummer 2] is tijdens een huiszoeking op 22 februari 2021 bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij met gebruik van het telefoonnummer * [nummer 2] heeft gehandeld in cocaïne en heroïne vanaf november 2020. Hij heeft omstreeks november 2020 de telefoon althans ‘deallijn’ gekocht en vanaf dat moment gewerkt onder de naam ‘ [naam 1] ’. Die naam werd ook door de vorige eigenaar van de telefoon gebruikt. Verdachte wil niet verklaren over de persoon van wie hij de telefoon heeft gekocht. Hij heeft daarnaast bevestigd dat het kenteken [kenteken] in januari 2019 op zijn naam stond.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte in de periode van 26 december 2018 tot en met 22 februari 2021 samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. Ten aanzien van de bewezen geachte pleegperiode overweegt de rechtbank als volgt.
Gebruik verklaringen getuigen
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat in het algemeen behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van verklaringen van afnemers. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verklaringen van deze getuigen voldoende ondersteuning vinden in overige onderzoeksbevindingen en dat de verklaringen bovendien elkaar over en weer ondersteunen.
Uit de verschillende processen-verbaal omtrent het contact met de anonieme (bij de politie bekende) getuige blijkt dat deze getuige zelf contact heeft opgenomen met de politie met het doel van zijn of haar harddrugsverslaving af te komen. Het screenshot van het WhatsApp-bericht van dealer [naam 1] dateert van 26 december 2018. De getuige heeft verdachte op een foto aangewezen als [naam 1] . De getuige heeft niet verklaard dat die naam eerst door een ander werd gebruikt. De rechtbank ziet in het dossier diverse aanknopingspunten dat ‘ [naam 1] ’ steeds verdachte is geweest en niet een ander die van die naam gebruik maakte. Op 4 januari 2019 heeft de getuige bericht dat de dealer in een kleine Honda rijdt met kenteken [kenteken] . Verdachte heeft bevestigd dat de auto met dit kentekennummer op dat moment op zijn naam stond. In 2019 werd volgens de getuige door [naam 1] samengewerkt met ‘ [bijnaam] ’, op de foto aangewezen als [medeverdachte 2] . Uit het dossier blijkt dat verdachte in februari en maart 2019 is staandegehouden, terwijl hij met [medeverdachte 2] in een auto zat. Daarna is verdachte volgens de getuige gaan samenwerken met medeverdachte [medeverdachte] .
De overige getuigen zijn door de politie benaderd naar aanleiding van telefoongegevens. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben allebei op een foto verdachte aangewezen als hun dealer, genaamd [naam 1] . Zij verklaren dat zij respectievelijk 4 en 5 jaar cocaïne bij hem kopen. Ook zij hebben niets verklaard over het feit dat de dealer eerst iemand anders zou zijn geweest. Zij hebben allebei ook een foto van medeverdachte [medeverdachte] gezien. Getuige [getuige 1] heeft over hem verklaard dat hij pas sinds vier of vijf maanden betrokken is en voor [naam 1] werkt. Volgens getuige [getuige 2] werkt medeverdachte [medeverdachte] ongeveer twee jaar met verdachte samen en zou het zijn neef zijn. Daarvoor werkte hij met een andere Marokkaanse jongen samen uit de Van der Pekbuurt. De verklaringen van de anonieme getuige, [getuige 1] en [getuige 2] over die samenwerking(en) ondersteunen elkaar over en weer.
Tot slot ziet de rechtbank ook in de getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 4] steun voor het feit dat verdachte al vóór november 2020 handelde in harddrugs en gebruik maakte van de naam ‘ [naam 1] ’. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben allebei verdachte op een foto aangewezen als degene van wie zij in het verleden (drie jaar geleden) – en dus al voor aanvang van de pleegperiode – drugs kochten. Getuige [getuige 4] noemt hem [naam 1] . Hij heeft recentelijk nog wel geprobeerd om voor tien euro drugs te kopen, maar daarvoor wil [naam 1] niet meer komen. Dat gegeven vindt ondersteuning in een aantal tapgesprekken, waaronder sessienummers 2638 en 7261 (‘ik rijd niet voor een [naam 2] ’). [getuige 3] is sinds een terugval in oktober 2020 toch weer begonnen met gebruik en koopt cocaïne bij dezelfde dealer als voorheen. [getuige 4] heeft verklaard twee jaar geleden via via bij verdachte, die zij op de foto aanwijst als [naam 1] , terecht te zijn gekomen voor crack. Verleden jaar is zij even gestopt.
Betrouwbaarheid herkenningen
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de fotoherkenningen niet betrouwbaar zouden zijn. Dat de politie ervoor heeft gekozen om geen meervoudige fotobewijsconfrontatie te houden, brengt niet met zich dat geen sprake is geweest van een deugdelijke fotobewijsconfrontatie.
De rechtbank constateert dat – op getuige [getuige 4] na – aan de getuigen niet alleen de foto van verdachte werd getoond, maar ook die van medeverdachte [medeverdachte] . Die foto’s werden niet steeds in dezelfde volgorde getoond. Alle getuigen hebben verdachte aangewezen als hun dealer, die zij – op getuige [getuige 3] na – [naam 1] noemen. Medeverdachte [medeverdachte] wordt door de meeste getuigen herkend als bijrijder. Een enkeling herkent hem niet. De rechtbank ziet in de wijze van het tonen van de foto’s en de verklaringen die door de getuigen zijn afgelegd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 26 december 2018 tot en met 22 februari 2021, samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan handel in cocaïne en heroïne.
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast, op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II, dat tijdens de insluitingsfouillering van verdachte op 22 februari 2021 in totaal € 2.296,05 werd aangetroffen in de schoudertas van verdachte. Het geldbedrag bestond voornamelijk uit briefjes van € 50,00. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 23 februari 2021 verklaard dat hij momenteel niet werkt en geen inkomsten heeft.
Oordeel van de rechtbank
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan toch worden bewezen dat het geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is. Dit is het geval wanneer het gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat er geen verband is tussen het aangetroffen geld en een bepaald misdrijf. Vanwege het bewezenverklaarde onder feit 1, de coupures waaruit het geldbedrag bestond en de omstandigheid dat het geldbedrag niet is te herleiden tot legale inkomsten van verdachte, bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete en verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting van 27 mei 2021 verklaard dat hij het geldbedrag heeft geleend van zijn broer en zus, omdat hij de auto van zijn broer voor € 1.500,00 moest laten repareren. De broer en zus van verdachte hebben verklaard dat zij wel eens geld hebben geleend aan verdachte, maar zij kunnen hier geen bedrag aan koppelen. Zijn broer heeft niets verklaard over een reparatie van zijn auto.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag niet geloofwaardig. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Er is geen sprake geweest van een verhullingshandeling. Nu verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 2.296,05.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 26 december 2018 tot en met 22 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 22 februari 2021 te Amsterdam een contant geldbedrag van 2.296,05 euro heeft voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] , meewerken aan controle van het gebruik van cannabis en meewerken aan het vinden van passende dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft vastgezeten. Verder heeft de raadsman verzocht om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte hulp en ondersteuning van de reclassering goed kan gebruiken. Verdachte is gemotiveerd en wil hieraan meewerken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meer dan twee jaar lang, samen met een ander, schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne. Verdachte wilde snel veel geld verdienen, zoals hij zelf ter terechtzitting van 27 mei 2021 heeft verklaard. Zijn gedrag laat zien dat hij niets geeft om de schadelijke werking van harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers en de met drugshandel gepaard gaande overlast voor de samenleving. Uit het dossier, met name uit de historische gegevens van de telefoon, blijkt dat er veelvuldig werd gedeald. In een periode van drie maanden vonden meer dan 40.000 contacten plaats. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en de openbare orde.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit niet de eerste keer is geweest dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een Opiumwetdelict. Bovendien liep verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in het kader van een (voor een andersoortig feit) eerder opgelegde (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf in een proeftijd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door Reclassering Nederland opgestelde adviesrapport van 4 maart 2021. Hierin wordt, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte zijn leven niet op orde heeft. Verdachte zwerft rond op straat en een vast inkomen en dagbesteding ontbreken. Het gedrag van verdachte wordt mogelijk negatief beïnvloed door de personen met wie verdachte omgaat. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en het risico op onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld. Verdachte is eerder met justitie in aanraking gekomen. De reclassering vindt het van belang dat verdachte hulp krijgt bij het opbouwen van een stabiele leefsituatie, zodat het risico op recidive kan verminderen. Bovendien kan verdachte hulp en ondersteuning door de reclassering goed gebruiken.
Op 29 april 2021 heeft Reclassering Nederland een aanvulling op voornoemd reclasseringsadvies uitgebracht. Hierin heeft de reclassering, zakelijk weergegeven, geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, onder meer omdat een eerder opgelegd toezicht bij de jeugdreclassering niet heeft geleid tot gedragsverandering van verdachte of vermindering van recidive. In het kader van een strafoplegging wordt geadviseerd om een reclasseringstoezicht op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] , meewerken aan controle van het gebruik van cannabis en meewerken aan het vinden van passende dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 mei 2021 verklaard dat hij gemotiveerd is voor begeleiding door de reclassering en wil meewerken aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te houden.
De straf
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat waarbij hij de keuze heeft om al dan niet verder de criminaliteit in te gaan. De rechtbank maakt zich zorgen over de kringen waarin verdachte zich begeeft. De hoop is dat verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en zijn motivatie voor hulpverlening en begeleiding door de reclassering, met de juiste hulp op het rechte pad komt en blijft.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt de recidive van verdachte als strafverzwarend mee, maar houdt ook rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. Verder wordt als strafverzwarend meegewogen dat verdachte het bewezenverklaarde onder feit 1 samen met een ander en gedurende een lange periode heeft gepleegd. Tot slot rekent de rechtbank het verdachte zeer aan dat de gevolgen van zijn handelen voor harddrugsverslaafden hem niet van het plegen van de feiten hebben weerhouden. Verdachte heeft zijn eigen financiële gewin voorop gesteld.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van in totaal € 2.296,05 (omschrijving: G6029716) inbeslaggenomen.
Het geldbedrag behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit geldbedrag het onder feit 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 2
eenvoudig witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, [adres 1] , zodra hij opgeroepen wordt voor een gesprek, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 1] , wonende te [adres 2] ) en [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 2] , wonende te [adres 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
-een geldbedrag van in totaal € 2.296,05 (omschrijving: G6029716).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2021.
Bijlage I – Tenlastelegging
[--]

1.[--]

[--]
[--]