8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich midden in de nacht, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een brute ramkraak op een winkel van Moose Knuckles. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom. Dergelijke ramkraken leveren grote schade op aan de winkelpanden. De weggenomen goederen vertegenwoordigden een hoge waarde. Bovendien leidt het plegen van dergelijke feiten tot sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf passend en geboden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, ook voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het omtrent verdachte opgestelde advies van Reclassering Nederland van 9 maart 2021, in het bijzonder de daarin voorgestelde interventies. Hoewel het een ernstig feit betreft, waar fors op dient te worden gereageerd, acht de rechtbank het ook van groot belang dat verdachte na het uitzitten van zijn straf begeleid zal worden door de reclassering in het kader van de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Zij overweegt daartoe het volgende. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank houdt echter rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten ten aanzien van een ramkraak wijken in forse mate af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. In het geweld waarmee de kraak gepaard is gegaan, alsmede het tijdstip waarop het feit is gepleegd en de impact die een en ander daardoor bij de omwonenden heeft gehad ziet de rechtbank wel aanleiding een hogere straf op te leggen dan het uitgangspunt van de LOVS.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van het in Duitsland gevestigde Landgericht Köln van 9 juli 2018, hier bekend onder parketnummer 13/236828-19, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1215 dagen.
Verdachte is bij besluit van 3 februari 2020 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 11 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/314500-20, met v.i.-zaaknummer 99/000314-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 2 juni 2021 de vordering aangepast en gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een gedeelte van tweehonderd dagen toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toe te wijzen, voor een kortere periode dan de officier van justitie heeft gevorderd. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat verdachte in Duitsland is veroordeeld, waar voor de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld – een plofkraak en wapenbezit - doorgaans hogere straffen dan in Nederland worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om daarmee rekening te houden.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan.