ECLI:NL:RBAMS:2021:2983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
13.061617.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zaak van medeplegen van witwassen van 850.980 euro

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van 850.980 euro. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek dat begon op 4 maart 2021, toen de politie informatie ontving van het Team Criminele Inlichtingen. Tijdens een observatie werd een voertuig met een Belgisch kenteken gevolgd, waarin de verdachte en een medeverdachte zich bevonden. In de auto werden tassen aangetroffen met een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte ontkende echter kennis te hebben van de inhoud van de tassen en beriep zich op zijn zwijgrecht.

De officier van justitie stelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn van het geld, terwijl de verdediging aanvoerde dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat er geen bewijs was voor medeplegen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van het geld in de tassen. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte waren niet overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om overtuigend bewijs te leveren voor de schuld van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de verklaringen van de verdachte te twijfelen, en dat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij het witwassen van het geld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.061617.21
Datum uitspraak: 11 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1993,
wonende aan de [adres] in België,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.R. van Kregten en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van witwassen van 850.980,- euro op 4 maart 2021, te Amsterdam en/of Duivendrecht;
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Inleiding

Op 4 maart 2021 ontving de politie informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) uit een ander opsporingsonderzoek. In het afschermproces-verbaal van het TCI staat vermeld dat de bestuurder van het voertuig met een Belgisch kenteken 1-VBJ-904 een groot geldbedrag heeft opgehaald vanaf een adres gelegen op de Oostelijke eilanden te Amsterdam. Een observatieteam van de politie heeft deze auto op de snelweg A10 opgemerkt, gevolgd en uiteindelijk tot stoppen gedwongen toen de auto het terrein van het Total tankstation te Duivendrecht op reed. In de auto zaten twee personen: [medeverdachte] en [verdachte] . [medeverdachte] was de bestuurder. [verdachte] is de kentekenhouder van de auto. Op de achterbank van de auto zijn een rugtas en twee plastic Jumbo tassen aangetroffen met daarin een contant geldbedrag van in totaal 850.980,- euro.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van de (inhoud van) de tassen.
De rechtbank moet beoordelen of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van dit geldbedrag.

4.De beoordeling

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. De verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] van niks wist is een weinig concrete verklaring en niet aannemelijk. [verdachte] heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat hij op de bijrijdersstoel in slaap is gevallen, wakker werd van sirenes op de snelweg en niets wist over de aangetroffen tassen. Deze verklaring komt op onderdelen niet overeen met de verklaring van [medeverdachte] en is niet verifieerbaar. Bovendien is niet aannemelijk dat [verdachte] de hele tijd heeft geslapen, terwijl de auto is gestopt op de Oostelijke eilanden, de autodeuren open zijn geweest en de auto vervolgens weer is gaan rijden. Daarom is wetenschap van de tassen van [verdachte] te bewijzen. [verdachte] is meegegaan om de tassen op te halen. Er is gebruik gemaakt van de auto van [verdachte] . Deze gedragingen vormen een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het witwassen van geld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De doorzoeking was namelijk onrechtmatig en om die reden dient het aangetroffen geldbedrag te worden uitgesloten van het bewijs. Bovendien geldt dat verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de tassen met geld in de auto en er is geen sprake van medeplegen. Dit wordt bevestigd door de medeverdachte die heeft verklaard dat verdachte van niks wist.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank: vrijspraak
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen.
In de auto waarin [medeverdachte] en [verdachte] zich op 4 maart 2021 bevonden is 850.980,- euro aangetroffen. [medeverdachte] was de bestuurder van deze auto. Hij heeft verklaard dat hij een afspraak had gemaakt met een voor hem onbekende persoon, in de auto van [verdachte] naar de Oostelijke eilanden is gereden en daar de tassen door die hem onbekende persoon op de achterbank heeft laten leggen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dacht dat hij wiet zou vervoeren en dat hij daar € 200,- voor zou krijgen. Hij heeft voorts verklaard dat [verdachte] van dit alles niet op de hoogte was.
[verdachte] heeft zelf ook verklaard dat hij niets wist van de tassen met geld in de auto. Hij heeft verteld dat hij vrijwel direct nadat [medeverdachte] was ingestapt, in een diepe slaap is gevallen en niet heeft gemerkt dat de auto naar Amsterdam reed.
De verklaringen van verdachten dat zij op weg waren naar België om daar het weekend door te brengen, wordt in enige mate bevestigd door het feit dat in de auto ook een rugtas lag met persoonlijke eigendommen zoals kleding en verzorgingsproducten van [medeverdachte] .
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat [verdachte] wetenschap had van het geld in de tassen en dat hij opzet had op witwassen, ook niet in voorwaardelijke zin. Het is immers [medeverdachte] geweest die de tassen in Amsterdam heeft opgehaald en in Duivendrecht zou afleveren. In het dossier is geen bewijs voorhanden dat [verdachte] wist van de tassen op de achterbank, laat staan van de inhoud daarvan. Hij zegt zelf dat hij niet heeft meekregen dat de tassen op de achterbank werden gezet. Dat de verklaringen van beide verdachten op onderdelen niet volledig overeenkomen, roept vragen op en is verdacht, maar dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verklaring van [verdachte] niet klopt. Te meer omdat ook [medeverdachte] heeft benadrukt dat hij op eigen houtje heeft gehandeld en dat [verdachte] daar niets mee te maken heeft. Het dossier bevat ook geen andere informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] reden had om te denken dat [medeverdachte] iets illegaals deed. Er was dus voor [verdachte] ook geen reden om de inhoud van de tassen op de achterbank te controleren.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2021.