4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[naam schoonmaakbedrijf] is het schoonmaakbedrijf van verdachte.
[naam schoonmaakbedrijf] heeft in opdracht van [naam B.V.] verschillende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden hebben betrekking op het schoonmaken van tankstations op acht routes. Op elke route werkte één persoon, met uitzondering van route 6. Bij route 6 werkten twee personen, een vader en zoon, zijnde [naam 19] en [naam 5] . Op de routes werkten geen vrouwelijke werknemers. [naam 18] verstrekte blanco urenlijsten aan de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] De urenlijsten werden door de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] handmatig met (blauwe) pen ingevuld. De werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] leverden aan het eind van de maand hun urenlijsten bij [naam 18] in. Na controle faxte [naam 18] de met pen ingevulde urenlijsten naar verdachte, waarna verdachte de rekening opstuurde.De administratief medewerker van [naam schoonmaakbedrijf] , [naam administratief medewerker] , heeft bevestigd dat hij één keer per maand de urenlijsten van [naam B.V.] per fax ontving. [naam schoonmaakbedrijf] factureerde maandelijks aan [naam B.V.] , in overeenstemming met de bij [naam B.V.] ingeleverde urenlijsten. [naam administratief medewerker] heeft ook verklaard dat hij alleen bekend is met de faxen die [naam 18] opstuurde en niet met andere urenlijsten.
Urenlijsten
Op 16 november 2016 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op de [adres kantoorpand] , het kantoorpand van verdachte. In de fysieke administratie zijn urenlijsten met [naam B.V.] als opdrachtgever aangetroffen. Op deze urenlijsten stonden de namen van de negen routecontactpersonen vermeld, maar ook namen van anderen. De aangetroffen urenlijsten waren handgeschreven met blauwe of zwarte pen. Op de urenlijsten stonden maanden tussen 2014 en 2015 vermeld of maanden zonder jaartal. De bij [naam schoonmaakbedrijf] aangetroffen urenlijsten zijn niet gefaxt vanuit [naam B.V.] Op de aangetroffen urenlijsten ontbreekt de faxregel die geautomatiseerd op het ontvangen exemplaar komt te staan.
Werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , die voor [naam B.V.] hebben gewerkt, hebben verklaard dat zij – naast de urenlijsten die ze aan [naam 18] gaven – in opdracht van verdachte achteraf andere urenlijsten hebben opgemaakt. Deze andere urenlijsten stonden op hun eigen naam en/of op de naam van een ander en bevatten lagere urenaantallen dan de uren die ze daadwerkelijk gewerkt hebben. Door de werknemers is verklaard dat de urenlijsten DOC-019-03, DOC-009-03, DOC-018-08, DOC-016-12, DOC-010-25, DOC-023-22, DOC-020-11 onjuist zijn.
Handgeschreven verklaringen
Verder zijn door verdachte handgeschreven verklaringen, op naam van werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , ingebracht in de fiscale procedure bij de Belastingdienst.In deze handgeschreven verklaringen staat steeds vermeld dat de vaste werknemers, de routecontactpersonen, met twee of drie personen de route van [naam B.V.] reden. Deze verklaringen zijn volgens de data op de verklaringen – 23, 27 respectievelijk 28 december 2016 – geschreven na het onderzoek van de Belastingdienst en na de doorzoeking op 16 november 2016.De werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , wiens naam op de verklaringen staat vermeld, hebben verklaard dat de inhoud van de verklaringen onjuist is, omdat de schoonmaakroutes door één persoon werden verricht (met uitzondering van route 6) en niet door twee of drie personen. Zij hebben verklaard dat zij in opdracht van verdachte de verklaringen moesten opstellen en dat als zij de verklaringen niet zouden opstellen, zij zouden worden ontslagen.
Werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten
In de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn ook werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 11] en [naam 12] aangetroffen.
Uit de eerste aangifte van de IND blijkt dat door referent [naam 11] op 5 december 2014 een aanvraag is ingediend tot afgifte van een Machtiging tot voorlopig verblijf-Toegang en verblijf (Mvv-Tev) voor haar echtgenoot [naam 17] . Bij de aanvraag heeft zij inkomensbescheiden overgelegd waaruit valt af te leiden dat zij arbeid in loondienst zou hebben verricht bij [naam schoonmaakbedrijf] , te weten: een werkgeversverklaring van 22-10-2014 en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1-9-2014.De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar het dienstverband van [naam 11] en heeft vastgesteld dat uit de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] blijkt dat zij in de maanden september 2014 tot en met september 2015 uitsluitend, namens [naam schoonmaakbedrijf] werk zou hebben verricht voor [naam B.V.] Uit nader onderzoek van de Belastingdienst, onder meer bij de inlener [naam B.V.] , is gebleken dat zij nooit heeft gewerkt voor [naam B.V.] [naam 18] van [naam B.V.] kent [naam 11] niet en heeft haar ook nooit gezien. [naam 18] heeft verklaard dat er nooit vrouwen bij hem werkzaam zijn en dat hij geen urenlijsten van [naam 11] heeft.Ook [naam administratief medewerker] heeft bevestigd dat er geen vrouwen werken voor [naam B.V.] en dat [naam 11] niet bij [naam B.V.] kan hebben gewerkt.
Uit de tweede aangifte van de IND blijkt dat [naam 12] op 9-3-2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning (Mvv-Tev) heeft ingediend voor zijn echtgenote, [naam 16] . Bij de aanvraag heeft hij inkomensbescheiden overgelegd waaruit valt af te leiden dat hij arbeid in loondienst zou hebben verricht bij [naam schoonmaakbedrijf] , te weten: een werkgeversverklaring van 5-3-2015, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 2-1-2015 en loonstroken van de maanden januari en februari 2015. Bij beschikking van 20-4-2015 is de Mvv-Tev aanvraag afgewezen.In het IND-dossier van [naam 16] is een brief van verdachte aangetroffen van 3 november 2015 waarin verdachte een verklaring aflegt dat [naam 16] conform de arbeidsovereenkomst, loonstroken en urenstaat arbeid heeft verricht. De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar het dienstverband van [naam 12] en heeft vastgesteld dat uit de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] blijkt dat hij in de maanden januari 2015 tot en met augustus 2015 uitsluitend zou hebben gewerkt bij [naam B.V.] De Belastingdienst heeft echter verklaard dat [naam 18] van [naam B.V.] referent niet kent en nooit gezien heeft.[naam 12] heeft verklaard dat hij nooit voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt. Hij heeft verklaard dat hij zijn vrouw naar Nederland wilde halen, daarvoor een arbeidscontract nodig had, dat verdachte het arbeidscontract en de werkgeversverklaring voor hem heeft opgemaakt en dat deze documenten vals waren. Na de eerste afwijzing van de IND heeft [naam 16] verdachte gebeld en verdachte heeft hem gezegd dat het wel goed zou komen.Ook de broer van [naam 12] , [naam 6] , heeft verklaard dat zijn broer nooit voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt.
Verder zijn er arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 13] en [naam 15] in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] aangetroffen.De werkzaamheden van deze personen zouden betrekking hebben op [naam B.V.] , ter uitvoering van de tussen [naam schoonmaakbedrijf] en [naam B.V.] gesloten overeenkomst.[naam 13] heeft zijn arbeidscontract met [naam schoonmaakbedrijf] gebruikt om een uitkering bij het UWV aan te vragen.Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat [naam 18] [naam 13] en [naam 15] niet herkent en dat zij in verband worden gebracht met een gefingeerd dienstverband.[naam 18] heeft verklaard dat hij [naam 15] niet kent.
[naam 19] , een van de routecontactpersonen, heeft ook verklaard dat [naam 15] nooit via [naam schoonmaakbedrijf] voor [naam B.V.] heeft gewerkt.[naam 10] , een van de routecontactpersonen heeft verklaard dat hij zowel [naam 15] als [naam 13] niet kent.[naam 6] , een van de routecontactpersonen, heeft ook verklaard dat hij [naam 15] en [naam 13] niet kent en dat [naam 13] , namens [naam schoonmaakbedrijf] geen werkzaamheden heeft verricht voor [naam B.V.]
De urenlijsten (feit 1)
Uit het dossier blijkt dat de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] aan het eind van de maand hun urenlijsten met gewerkte uren bij [naam 18] inleverden, dat [naam 18] deze urenlijsten na controle faxte naar verdachte en dat verdachte op basis daarvan factureerde. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze facturen.
De verdediging heeft aangevoerd dat er meer personen dan alleen de routecontactpersonen werkzaam waren op de routes van [naam B.V.] , dat zij deze urenlijsten bij verdachte inleverden en dat deze urenlijsten, die in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn aangetroffen, ook juist zijn. Desgevraagd kan verdachte echter niet aangeven welke persoon/personen, naast de betreffende routecontactpersoon, de resterende uren heeft/hebben gewerkt. Evenmin blijkt uit bankgegevens en/of andere schriftelijke stukken dat er andere personen, naast de routecontactpersonen, via [naam schoonmaakbedrijf] werkzaam waren voor inlener [naam B.V.] Daarbij komt dat de rechtbank ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van verklaringen van de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] over het opmaken van onjuiste urenlijsten op verzoek van verdachte. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is in dat licht niet aannemelijk geworden en wordt dus terzijde geschoven.
Kortom, de rechtbank vindt op grond van het voorgaande bewezen dat de op de tenlastelegging genoemde urenlijsten die in de administratie van het bedrijf van verdachte zijn aangetroffen – waarop minder uren staan vermeld dan op de gefaxte urenlijsten van [naam B.V.] – vals zijn opgemaakt en gebruikt (feit 1). Ook het medeplegen word bewezen verklaard, nu zowel de werknemers als verdachte wisten dat de urenlijsten onjuist waren en de werknemers deze urenlijsten hebben opgemaakt in opdracht van verdachte.
De handgeschreven verklaringen (feit 1)
Uit het voorgaande blijkt ook dat de handgeschreven verklaringen, waarin de werknemers hebben vermeld dat zij met twee/drie personen de route reden, onjuist zijn. Zowel [naam 18] als de werknemers van verdachte die voor [naam B.V.] werkten hebben verklaard dat slechts één persoon de route reed, met uitzondering van route 6. Ook [naam administratief medewerker] , de administratief medewerker van [naam schoonmaakbedrijf] , is niet bekend met andere medewerkers die ten behoeve van [naam B.V.] op de routes werkzaam waren. Dit betekent dat de inhoud van de verklaringen, dat twee of drie personen de routes reden, onjuist is. Uit de verklaringen van de werknemers van verdachte volgt ook dat zij de handgeschreven verklaringen onder druk van verdachte hebben opgeschreven. Door de rechtbank wordt dan ook bewezen verklaard dat de handgeschreven verklaringen vals zijn opgemaakt en dat verdachte deze verklaringen heeft gebruikt door ze te overhandigen aan de Belastingdienst (feit 1). Het medeplegen wordt eveneens bewezen verklaard, nu zowel de werknemers als verdachte wisten dat de inhoud van de verklaringen onjuist was en de werknemers deze verklaringen hebben opgemaakt in opdracht van verdachte. Verdachte wordt wel vrijgesproken van de verfeitelijking op de tenlastelegging dat er Nederlandse tekst is toegevoegd aan de handgeschreven verklaringen, nu de rechtbank niet is gebleken waarom het toevoegen van de Nederlandse tekst vals is.
De werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten (feit 1)
De raadsman heeft ten aanzien van [naam 12] het verweer gevoerd dat bewijs ontbreekt dat beide partijen op het moment van het sluiten van de arbeidsovereenkomst op 2 januari 2015 de bedoeling hadden dat door [naam 12] geen arbeid zal worden verricht. Dit verweer wordt verworpen. Zowel [naam 12] als zijn broer [naam 6] hebben verklaard dat [naam 12] niet voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt, dat de documenten die hij bij zijn eerste verzoek aan de IND heeft overhandigd vals waren en dat het arbeidscontract was bedoeld om zijn vrouw naar Nederland te halen. Nu [naam 12] heeft bevestigd dat de documenten vals waren en ook anderszins niet is gebleken dat hij heeft gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] , bevatten de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring onjuiste informatie, waardoor deze valselijk zijn opgemaakt. Verder blijkt dat deze valse stukken zijn gebruikt, doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en zijn opgestuurd naar de IND.
Door de verdediging is ten aanzien van [naam 11] het verweer gevoerd dat er een toegangspas van [naam B.V.] op naam van een vrouw en een identiteitskaart van een vrouw bij [naam B.V.] zijn aangetroffen en dat het dossier dus bewijs bevat dat er wel vrouwen voor [naam B.V.] hebben gewerkt. Dat er een toegangspas en een identiteitskaart van een vrouw zijn aangetroffen, betekent echter niet dat er ook vrouwen werkzaam waren voor [naam B.V.] Uit diverse verklaringen volgt ook dat er geen vrouwen werkten voor opdrachtgever [naam B.V.] en dat [naam 11] niet ten behoeve van [naam B.V.] heeft gewerkt. Het verweer wordt dan ook verworpen. Nu [naam 11] niet kan hebben gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] via opdrachtgever [naam B.V.] , bevatten de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring op naam van [naam 11] onjuiste informatie. Deze geschriften zijn dus valselijk opgemaakt. Verder blijkt dat deze stukken zijn gebruikt, doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en zijn opgestuurd naar de IND.
Door de verdediging is ten aanzien van [naam 15] en [naam 13] aangevoerd dat zij hebben verklaard dat zij wel voor [naam B.V.] hebben gewerkt via [naam schoonmaakbedrijf] Uit het dossier blijkt echter dat zij niet door de inlener, [naam 18] , worden herkend en evenmin worden herkend door de andere werknemers die voor [naam B.V.] werkten. Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2020 volgt bovendien dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam 13] en [naam schoonmaakbedrijf] vals is en dat de [naam 13] dit wist.Dit betekent dat ook voor [naam 15] en [naam 13] geldt dat niet is gebleken dat zij hebben gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] (via inlener [naam B.V.] ), dat de arbeidsovereenkomsten daardoor onjuiste informatie bevatten en dat deze dus vals zijn opgemaakt. Verder blijkt dat deze stukken zijn gebruikt doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en, in het geval van [naam 13] , naar het UWV is verstuurd.
Kortom, de rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat de werkgeversverklaringen op naam van [naam 11] en [naam 6] en de arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 11] , [naam 6] , [naam 15] en [naam 13] vals zijn opgemaakt en gebruikt door deze op te nemen in de boekhouding van [naam schoonmaakbedrijf] en/of te overhandigen aan de IND of het UWV (feit 1). Ook het medeplegen word bewezen verklaard, nu zowel verdachte als de medeverdachten wisten dat de informatie in deze stukken onjuist was. Verdachte heeft deze stukken vals opgemaakt, waarna zowel verdachte als de medeverdachten deze stukken hebben gebruikt.
Poging tot oplichting van de IND (feit 2)
Uit het voorgaande blijkt ook dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen met [naam 12] geprobeerd heeft de IND op te lichten, door de IND te bewegen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf op naam van de vrouw van [naam 16] (feit 2). [naam 16] heeft zich voorgedaan als een werknemer (met een toereikend inkomen), terwijl hij dit niet was, onware mededelingen gedaan en valse stukken – de werkgeversverklaring, de arbeidsovereenkomst en de salarisspecificaties – overgelegd aan de IND. Verdachte heeft hier een wezenlijke bijdrage aan geleverd. Zonder de valse stukken, die door verdachte waren opgemaakt en aangeleverd, kon [naam 16] zich niet voordoen als werknemer (met een toereikend inkomen). Uit de verklaring van [naam 12] volgt dat verdachte wist dat [naam 16] de valse stukken aan de IND zou verstrekken.
Vrijspraak van oplichting van de IND (feit 3)
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 3, oplichting van de IND. Hoewel uit het voorgaande blijkt dat [naam 11] een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring aan de IND heeft overgelegd, blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte ook wist dat zij die valse stukken zou gebruiken richting de IND. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij niet wist waarvoor zij de stukken zou gebruiken. De stukken kunnen ook voor andere doeleinden worden gebruikt. Ook heeft [naam 11] in dit onderzoek geen verklaring afgelegd, waaruit zijn eventuele wetenschap zou kunnen worden afgeleid. Feit 3 kan daarom niet bewezen worden.