ECLI:NL:RBAMS:2021:2969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
13/845175-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor valsheid in geschrift en poging tot oplichting in het kader van verblijfsvergunningen

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en poging tot oplichting. De verdachte was betrokken bij het opmaken en gebruiken van valse documenten, waaronder urenlijsten, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten, in de periode van september 2014 tot januari 2017. Deze documenten werden gebruikt om onterecht verblijfsvergunningen aan te vragen voor anderen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig was, maar dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte samen met anderen valse documenten had opgemaakt en gebruikt, en dat hij had geprobeerd de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) te misleiden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen in schriftelijke documenten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845175-16 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. van Ling en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.A. Kan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij zich te Utrecht of elders in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: (medeplegen van) het valselijk opmaken/vervalsen van
- een groot aantal urenlijsten, waaronder urenlijsten op naam van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] ;
- een groot aantal verklaringen/notities, waaronder verklaringen/notities op naam van [naam 1] , [naam 7] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 2] ;
- twee werkgeversverklaringen van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 11] en [naam 12] ;
- vier arbeidsovereenkomsten van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] en [naam 12] ,
en/of het gebruik maken van deze valse/vervalste stukken, in de periode 1 september 2014 tot en met 30 januari 2017;
Feit 2: (medeplegen van) poging tot oplichting van medewerkers van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) tot de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor/op naam van [naam 16] in de periode 1 maart 2015 tot en met 3 november 2015;
Feit 3: (medeplegen van) oplichting van medewerkers van de IND tot de afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd “verblijf bij echtgenote [naam 11] ” op naam van [naam 17] in de periode 1 december 2014 tot en met 10 april 2015.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest de bij feit 1 vermelde naam “ [vermelde naam] ” verbeterd als “ [naam 11] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging. Daarnaast leest de rechtbank voor “ [naam 3] ”, “ [naam 3] ” en voor “ [naam 6] ”, “ [naam 6] ”.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij feit 1 zijn de woorden “een groot aantal urenlijsten” en “een groot aantal verklaringen/notities” opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit gedeelte van de dagvaarding onvoldoende specifiek is, omdat niet duidelijk is welke urenlijsten en verklaringen/notities hiermee worden bedoeld. Daarmee is het voor de verdediging op dit punt onvoldoende duidelijk waar de vervolging op rust. De rechtbank verklaart de dagvaarding daarom gedeeltelijk nietig, ten aanzien van de woorden “een groot aantal urenlijsten” en “een groot aantal verklaringen/notities”.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 9 februari 2016 is door de IND bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) tweemaal aangifte gedaan inzake fraude in verblijfsrechtelijke procedures. Door twee referenten, [naam 11] en [naam 6] , zijn documenten verstrekt waarin staat dat zij werkzaam zijn geweest voor [naam schoonmaakbedrijf] (hierna: [naam schoonmaakbedrijf] ) en uitgeleend werden aan [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ). Uit nader onderzoek van de Belastingdienst bij onder meer de inlener [naam B.V.] is gezien dat deze referenten vermoedelijk nooit hebben gewerkt voor [naam B.V.] Verdachte wordt verweten dat hij (als medepleger) de IND heeft opgelicht (feit 3) dan wel geprobeerd heeft op te lichten (feit 2). Verder zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) het opzettelijk valselijk opmaken/laten opmaken en gebruik maken van urenlijsten, verklaringen/notities, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten van personen die zijn opgenomen in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] (feit 1).
De rechtbank buigt zich in deze zaak over de vraag of verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden op grond van het volgende. Uit de getuigenverklaringen in het dossier blijkt dat [naam B.V.] bij [naam schoonmaakbedrijf] arbeidskrachten inhuurde voor het schoonmaken van onbemande tankstations op acht routes en dat de werkzaamheden op deze routes werden verricht door één persoon, met uitzondering van route 6 die werd verricht door twee personen. In de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn echter meer personen opgenomen met [naam B.V.] als opdrachtgever dan er in werkelijkheid voor [naam B.V.] gewerkt hebben. Uit getuigenverklaringen van werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] blijkt dat verdachte zijn werknemers, onder bedreiging van ontslag, dwong tot het achteraf herverdelen en overschrijven (opmaken) van urenlijsten met valse gegevens. Deze valse urenlijsten zijn gebruikt en tijdens de doorzoeking aangetroffen in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] Vervolgens heeft verdachte zijn werknemers, onder bedreiging van ontslag, onder druk gezet om een verklaring op papier te zetten – waarin staat vermeld dat zij met twee of meer personen op de route werkte – die niet overeenkomt met de waarheid. Deze valse verklaringen heeft verdachte gebruikt in de procedures bij de Belastingdienst. In de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] staat ook dat [naam 11] , [naam 16] , [naam 13] en [naam 15] zijn uitgeleend aan [naam B.V.] , maar deze personen hebben nooit via [naam schoonmaakbedrijf] bij [naam B.V.] gewerkt. De op de tenlastelegging genoemde werkgeversverklaringen van [naam 11] en [naam 16] en de arbeidsovereenkomsten van [naam 11] , [naam 16] , [naam 15] en [naam 13] zijn dan ook vals. Dit betekent dat feit 1, het opmaken en gebruik maken van valse geschriften, bewezen kan worden.
Met behulp van deze valse stukken hebben [naam 11] en [naam 16] samen met verdachte ook de IND opgelicht (feit 3) c.q. geprobeerd op te lichten (feit 2). Zonder de valse stukken, die werden aangeleverd door verdachte, konden [naam 11] en [naam 16] zich niet voordoen als werknemer bij [naam schoonmaakbedrijf] en zeker niet als een werknemer met een toereikend inkomen zodat ze de IND konden bewegen tot het verstrekken van een verblijfstitel. Feit 2 en 3 kunnen dus eveneens bewezen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Om te beginnen blijkt niet dat verdachte enig belang of financieel voordeel had bij de ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft verklaard dat elke route van [naam B.V.] door minstens twee schoonmakers werd schoongemaakt, waarbij de tweede schoonmaker veelal een kennis of familielid was van de routecontactpersoon. Verder heeft hij verklaard dat alle schoonmakers hun individuele urenlijsten inleverden bij [naam schoonmaakbedrijf] en dat de getotaliseerde urenstaten (het totaal aantal gewerkte uren per route) door de routecontactpersonen bij [naam B.V.] werden ingediend. Door de opsporingsambtenaren is tijdens het onderzoek te veel geleund op de tegenstrijdige verklaringen van [naam 18] . Uit het dossier blijkt niet dat [naam 18] gedurende de ten laste gelegde periode zelf de schoonmaakroutes heeft bezocht om te controleren wie er op welk moment werkzaam was voor [naam B.V.] [naam 18] heeft dus niet kunnen waarnemen dat de acht routes door één vaste werknemer werden schoongemaakt. Bovendien bevat het dossier aanwijzingen dat de schoonmaakroutes door meer dan één persoon werden schoongemaakt en dat vrouwelijke werknemers niet waren uitgesloten. Zo is er een identiteitsbewijs van een vrouwelijke werknemer van [naam schoonmaakbedrijf] in de administratie van [naam B.V.] aangetroffen en ook is gebleken dat een vrouwelijke werknemer een toegangspas had. Daarnaast kunnen de verklaringen van de routecontactpersonen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verklaringen allesbehalve consistent zijn. Het is ongeloofwaardig dat de routecontactpersonen eind december 2016 bang waren hun baan te verliezen en daarom op verzoek van verdachte een onjuiste verklaring hebben afgegeven. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat de routecontactpersonen wel degelijk de schoonmaakwerkzaamheden voor [naam B.V.] met behulp van andere medewerkers hebben uitgevoerd en daar ook een financieel belang bij hadden.
Ten aanzien van de werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten geldt hetzelfde als voor de urenlijsten. Afgezien van de omstandigheid dat er meer dan voldoende aanwijzingen zijn waaruit kan worden afgeleid dat [naam 12] conform zijn urenlijsten voor [naam B.V.] heeft gewerkt en verdachte niet de veronderstelde wetenschap had dat zijn urenlijsten onjuist waren, ontbreekt ook het bewijs dat partijen op het moment van sluiten van de arbeidsovereenkomst nooit de bedoeling hadden dat door [naam 12] arbeid zal worden verricht. Het verwijt dat zijn werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst zijn vervalst is dan ook onjuist.
Het verwijt dat de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring van [naam 11] is vervalst, is hoofdzakelijk gestoeld op de verklaring van [naam 18] dat er geen vrouwen voor [naam B.V.] hebben gewerkt, terwijl het dossier – blijkens het voorgaande – aanwijzingen bevat dat er wel vrouwen voor [naam B.V.] hebben gewerkt.
Ten aanzien van feit 2 en 3 wordt verwezen naar wat er bij feit 1 is aangevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[naam schoonmaakbedrijf] is het schoonmaakbedrijf van verdachte. [2]
[naam schoonmaakbedrijf] heeft in opdracht van [naam B.V.] verschillende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden hebben betrekking op het schoonmaken van tankstations op acht routes. Op elke route werkte één persoon, met uitzondering van route 6. Bij route 6 werkten twee personen, een vader en zoon, zijnde [naam 19] en [naam 5] . Op de routes werkten geen vrouwelijke werknemers. [naam 18] verstrekte blanco urenlijsten aan de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] De urenlijsten werden door de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] handmatig met (blauwe) pen ingevuld. De werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] leverden aan het eind van de maand hun urenlijsten bij [naam 18] in. Na controle faxte [naam 18] de met pen ingevulde urenlijsten naar verdachte, waarna verdachte de rekening opstuurde. [3] De administratief medewerker van [naam schoonmaakbedrijf] , [naam administratief medewerker] , heeft bevestigd dat hij één keer per maand de urenlijsten van [naam B.V.] per fax ontving. [naam schoonmaakbedrijf] factureerde maandelijks aan [naam B.V.] , in overeenstemming met de bij [naam B.V.] ingeleverde urenlijsten. [naam administratief medewerker] heeft ook verklaard dat hij alleen bekend is met de faxen die [naam 18] opstuurde en niet met andere urenlijsten. [4]
Urenlijsten
Op 16 november 2016 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op de [adres kantoorpand] , het kantoorpand van verdachte. In de fysieke administratie zijn urenlijsten met [naam B.V.] als opdrachtgever aangetroffen. Op deze urenlijsten stonden de namen van de negen routecontactpersonen vermeld, maar ook namen van anderen. De aangetroffen urenlijsten waren handgeschreven met blauwe of zwarte pen. Op de urenlijsten stonden maanden tussen 2014 en 2015 vermeld of maanden zonder jaartal. De bij [naam schoonmaakbedrijf] aangetroffen urenlijsten zijn niet gefaxt vanuit [naam B.V.] Op de aangetroffen urenlijsten ontbreekt de faxregel die geautomatiseerd op het ontvangen exemplaar komt te staan. [5]
Werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , die voor [naam B.V.] hebben gewerkt, hebben verklaard dat zij – naast de urenlijsten die ze aan [naam 18] gaven – in opdracht van verdachte achteraf andere urenlijsten hebben opgemaakt. Deze andere urenlijsten stonden op hun eigen naam en/of op de naam van een ander en bevatten lagere urenaantallen dan de uren die ze daadwerkelijk gewerkt hebben. Door de werknemers is verklaard dat de urenlijsten DOC-019-03, DOC-009-03, DOC-018-08, DOC-016-12, DOC-010-25, DOC-023-22, DOC-020-11 onjuist zijn. [6]
Handgeschreven verklaringen
Verder zijn door verdachte handgeschreven verklaringen, op naam van werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , ingebracht in de fiscale procedure bij de Belastingdienst. [7] In deze handgeschreven verklaringen staat steeds vermeld dat de vaste werknemers, de routecontactpersonen, met twee of drie personen de route van [naam B.V.] reden. Deze verklaringen zijn volgens de data op de verklaringen – 23, 27 respectievelijk 28 december 2016 – geschreven na het onderzoek van de Belastingdienst en na de doorzoeking op 16 november 2016. [8] De werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] , wiens naam op de verklaringen staat vermeld, hebben verklaard dat de inhoud van de verklaringen onjuist is, omdat de schoonmaakroutes door één persoon werden verricht (met uitzondering van route 6) en niet door twee of drie personen. Zij hebben verklaard dat zij in opdracht van verdachte de verklaringen moesten opstellen en dat als zij de verklaringen niet zouden opstellen, zij zouden worden ontslagen. [9]
Werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten
In de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn ook werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 11] en [naam 12] aangetroffen. [10]
Uit de eerste aangifte van de IND blijkt dat door referent [naam 11] op 5 december 2014 een aanvraag is ingediend tot afgifte van een Machtiging tot voorlopig verblijf-Toegang en verblijf (Mvv-Tev) voor haar echtgenoot [naam 17] . Bij de aanvraag heeft zij inkomensbescheiden overgelegd waaruit valt af te leiden dat zij arbeid in loondienst zou hebben verricht bij [naam schoonmaakbedrijf] , te weten: een werkgeversverklaring van 22-10-2014 en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1-9-2014. [11] De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar het dienstverband van [naam 11] en heeft vastgesteld dat uit de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] blijkt dat zij in de maanden september 2014 tot en met september 2015 uitsluitend, namens [naam schoonmaakbedrijf] werk zou hebben verricht voor [naam B.V.] Uit nader onderzoek van de Belastingdienst, onder meer bij de inlener [naam B.V.] , is gebleken dat zij nooit heeft gewerkt voor [naam B.V.] [naam 18] van [naam B.V.] kent [naam 11] niet en heeft haar ook nooit gezien. [naam 18] heeft verklaard dat er nooit vrouwen bij hem werkzaam zijn en dat hij geen urenlijsten van [naam 11] heeft. [12] Ook [naam administratief medewerker] heeft bevestigd dat er geen vrouwen werken voor [naam B.V.] en dat [naam 11] niet bij [naam B.V.] kan hebben gewerkt. [13]
Uit de tweede aangifte van de IND blijkt dat [naam 12] op 9-3-2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning (Mvv-Tev) heeft ingediend voor zijn echtgenote, [naam 16] . Bij de aanvraag heeft hij inkomensbescheiden overgelegd waaruit valt af te leiden dat hij arbeid in loondienst zou hebben verricht bij [naam schoonmaakbedrijf] , te weten: een werkgeversverklaring van 5-3-2015, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 2-1-2015 en loonstroken van de maanden januari en februari 2015. Bij beschikking van 20-4-2015 is de Mvv-Tev aanvraag afgewezen. [14] In het IND-dossier van [naam 16] is een brief van verdachte aangetroffen van 3 november 2015 waarin verdachte een verklaring aflegt dat [naam 16] conform de arbeidsovereenkomst, loonstroken en urenstaat arbeid heeft verricht [15] . De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar het dienstverband van [naam 12] en heeft vastgesteld dat uit de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] blijkt dat hij in de maanden januari 2015 tot en met augustus 2015 uitsluitend zou hebben gewerkt bij [naam B.V.] De Belastingdienst heeft echter verklaard dat [naam 18] van [naam B.V.] referent niet kent en nooit gezien heeft. [16] [naam 12] heeft verklaard dat hij nooit voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt. Hij heeft verklaard dat hij zijn vrouw naar Nederland wilde halen, daarvoor een arbeidscontract nodig had, dat verdachte het arbeidscontract en de werkgeversverklaring voor hem heeft opgemaakt en dat deze documenten vals waren. Na de eerste afwijzing van de IND heeft [naam 16] verdachte gebeld en verdachte heeft hem gezegd dat het wel goed zou komen. [17] Ook de broer van [naam 12] , [naam 6] , heeft verklaard dat zijn broer nooit voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt. [18]
Verder zijn er arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 13] en [naam 15] in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] aangetroffen. [19] De werkzaamheden van deze personen zouden betrekking hebben op [naam B.V.] , ter uitvoering van de tussen [naam schoonmaakbedrijf] en [naam B.V.] gesloten overeenkomst. [20] [naam 13] heeft zijn arbeidscontract met [naam schoonmaakbedrijf] gebruikt om een uitkering bij het UWV aan te vragen. [21] Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat [naam 18] [naam 13] en [naam 15] niet herkent en dat zij in verband worden gebracht met een gefingeerd dienstverband. [22] [naam 18] heeft verklaard dat hij [naam 15] niet kent. [23]
[naam 19] , een van de routecontactpersonen, heeft ook verklaard dat [naam 15] nooit via [naam schoonmaakbedrijf] voor [naam B.V.] heeft gewerkt. [24] [naam 10] , een van de routecontactpersonen heeft verklaard dat hij zowel [naam 15] als [naam 13] niet kent. [25] [naam 6] , een van de routecontactpersonen, heeft ook verklaard dat hij [naam 15] en [naam 13] niet kent en dat [naam 13] , namens [naam schoonmaakbedrijf] geen werkzaamheden heeft verricht voor [naam B.V.] [26]
Bewijsoverwegingen
De urenlijsten (feit 1)
Uit het dossier blijkt dat de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] aan het eind van de maand hun urenlijsten met gewerkte uren bij [naam 18] inleverden, dat [naam 18] deze urenlijsten na controle faxte naar verdachte en dat verdachte op basis daarvan factureerde. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze facturen.
De verdediging heeft aangevoerd dat er meer personen dan alleen de routecontactpersonen werkzaam waren op de routes van [naam B.V.] , dat zij deze urenlijsten bij verdachte inleverden en dat deze urenlijsten, die in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn aangetroffen, ook juist zijn. Desgevraagd kan verdachte echter niet aangeven welke persoon/personen, naast de betreffende routecontactpersoon, de resterende uren heeft/hebben gewerkt. Evenmin blijkt uit bankgegevens en/of andere schriftelijke stukken dat er andere personen, naast de routecontactpersonen, via [naam schoonmaakbedrijf] werkzaam waren voor inlener [naam B.V.] Daarbij komt dat de rechtbank ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van verklaringen van de werknemers van [naam schoonmaakbedrijf] over het opmaken van onjuiste urenlijsten op verzoek van verdachte. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is in dat licht niet aannemelijk geworden en wordt dus terzijde geschoven.
Kortom, de rechtbank vindt op grond van het voorgaande bewezen dat de op de tenlastelegging genoemde urenlijsten die in de administratie van het bedrijf van verdachte zijn aangetroffen – waarop minder uren staan vermeld dan op de gefaxte urenlijsten van [naam B.V.] – vals zijn opgemaakt en gebruikt (feit 1). Ook het medeplegen word bewezen verklaard, nu zowel de werknemers als verdachte wisten dat de urenlijsten onjuist waren en de werknemers deze urenlijsten hebben opgemaakt in opdracht van verdachte.
De handgeschreven verklaringen (feit 1)
Uit het voorgaande blijkt ook dat de handgeschreven verklaringen, waarin de werknemers hebben vermeld dat zij met twee/drie personen de route reden, onjuist zijn. Zowel [naam 18] als de werknemers van verdachte die voor [naam B.V.] werkten hebben verklaard dat slechts één persoon de route reed, met uitzondering van route 6. Ook [naam administratief medewerker] , de administratief medewerker van [naam schoonmaakbedrijf] , is niet bekend met andere medewerkers die ten behoeve van [naam B.V.] op de routes werkzaam waren. Dit betekent dat de inhoud van de verklaringen, dat twee of drie personen de routes reden, onjuist is. Uit de verklaringen van de werknemers van verdachte volgt ook dat zij de handgeschreven verklaringen onder druk van verdachte hebben opgeschreven. Door de rechtbank wordt dan ook bewezen verklaard dat de handgeschreven verklaringen vals zijn opgemaakt en dat verdachte deze verklaringen heeft gebruikt door ze te overhandigen aan de Belastingdienst (feit 1). Het medeplegen wordt eveneens bewezen verklaard, nu zowel de werknemers als verdachte wisten dat de inhoud van de verklaringen onjuist was en de werknemers deze verklaringen hebben opgemaakt in opdracht van verdachte. Verdachte wordt wel vrijgesproken van de verfeitelijking op de tenlastelegging dat er Nederlandse tekst is toegevoegd aan de handgeschreven verklaringen, nu de rechtbank niet is gebleken waarom het toevoegen van de Nederlandse tekst vals is.
De werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten (feit 1)
De raadsman heeft ten aanzien van [naam 12] het verweer gevoerd dat bewijs ontbreekt dat beide partijen op het moment van het sluiten van de arbeidsovereenkomst op 2 januari 2015 de bedoeling hadden dat door [naam 12] geen arbeid zal worden verricht. Dit verweer wordt verworpen. Zowel [naam 12] als zijn broer [naam 6] hebben verklaard dat [naam 12] niet voor [naam schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt, dat de documenten die hij bij zijn eerste verzoek aan de IND heeft overhandigd vals waren en dat het arbeidscontract was bedoeld om zijn vrouw naar Nederland te halen. Nu [naam 12] heeft bevestigd dat de documenten vals waren en ook anderszins niet is gebleken dat hij heeft gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] , bevatten de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring onjuiste informatie, waardoor deze valselijk zijn opgemaakt. Verder blijkt dat deze valse stukken zijn gebruikt, doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en zijn opgestuurd naar de IND.
Door de verdediging is ten aanzien van [naam 11] het verweer gevoerd dat er een toegangspas van [naam B.V.] op naam van een vrouw en een identiteitskaart van een vrouw bij [naam B.V.] zijn aangetroffen en dat het dossier dus bewijs bevat dat er wel vrouwen voor [naam B.V.] hebben gewerkt. Dat er een toegangspas en een identiteitskaart van een vrouw zijn aangetroffen, betekent echter niet dat er ook vrouwen werkzaam waren voor [naam B.V.] Uit diverse verklaringen volgt ook dat er geen vrouwen werkten voor opdrachtgever [naam B.V.] en dat [naam 11] niet ten behoeve van [naam B.V.] heeft gewerkt. Het verweer wordt dan ook verworpen. Nu [naam 11] niet kan hebben gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] via opdrachtgever [naam B.V.] , bevatten de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring op naam van [naam 11] onjuiste informatie. Deze geschriften zijn dus valselijk opgemaakt. Verder blijkt dat deze stukken zijn gebruikt, doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en zijn opgestuurd naar de IND.
Door de verdediging is ten aanzien van [naam 15] en [naam 13] aangevoerd dat zij hebben verklaard dat zij wel voor [naam B.V.] hebben gewerkt via [naam schoonmaakbedrijf] Uit het dossier blijkt echter dat zij niet door de inlener, [naam 18] , worden herkend en evenmin worden herkend door de andere werknemers die voor [naam B.V.] werkten. Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2020 volgt bovendien dat de arbeidsovereenkomst tussen [naam 13] en [naam schoonmaakbedrijf] vals is en dat de [naam 13] dit wist. [27] Dit betekent dat ook voor [naam 15] en [naam 13] geldt dat niet is gebleken dat zij hebben gewerkt voor [naam schoonmaakbedrijf] (via inlener [naam B.V.] ), dat de arbeidsovereenkomsten daardoor onjuiste informatie bevatten en dat deze dus vals zijn opgemaakt. Verder blijkt dat deze stukken zijn gebruikt doordat ze in de administratie van [naam schoonmaakbedrijf] zijn opgenomen en, in het geval van [naam 13] , naar het UWV is verstuurd.
Kortom, de rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat de werkgeversverklaringen op naam van [naam 11] en [naam 6] en de arbeidsovereenkomsten op naam van [naam 11] , [naam 6] , [naam 15] en [naam 13] vals zijn opgemaakt en gebruikt door deze op te nemen in de boekhouding van [naam schoonmaakbedrijf] en/of te overhandigen aan de IND of het UWV (feit 1). Ook het medeplegen word bewezen verklaard, nu zowel verdachte als de medeverdachten wisten dat de informatie in deze stukken onjuist was. Verdachte heeft deze stukken vals opgemaakt, waarna zowel verdachte als de medeverdachten deze stukken hebben gebruikt.
Poging tot oplichting van de IND (feit 2)
Uit het voorgaande blijkt ook dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen met [naam 12] geprobeerd heeft de IND op te lichten, door de IND te bewegen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf op naam van de vrouw van [naam 16] (feit 2). [naam 16] heeft zich voorgedaan als een werknemer (met een toereikend inkomen), terwijl hij dit niet was, onware mededelingen gedaan en valse stukken – de werkgeversverklaring, de arbeidsovereenkomst en de salarisspecificaties – overgelegd aan de IND. Verdachte heeft hier een wezenlijke bijdrage aan geleverd. Zonder de valse stukken, die door verdachte waren opgemaakt en aangeleverd, kon [naam 16] zich niet voordoen als werknemer (met een toereikend inkomen). Uit de verklaring van [naam 12] volgt dat verdachte wist dat [naam 16] de valse stukken aan de IND zou verstrekken.
Vrijspraak van oplichting van de IND (feit 3)
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 3, oplichting van de IND. Hoewel uit het voorgaande blijkt dat [naam 11] een valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring aan de IND heeft overgelegd, blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte ook wist dat zij die valse stukken zou gebruiken richting de IND. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij niet wist waarvoor zij de stukken zou gebruiken. De stukken kunnen ook voor andere doeleinden worden gebruikt. Ook heeft [naam 11] in dit onderzoek geen verklaring afgelegd, waaruit zijn eventuele wetenschap zou kunnen worden afgeleid. Feit 3 kan daarom niet bewezen worden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.in de periode van 1 september 2014 tot en met 30 januari 2017 te Utrecht in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
  • een urenlijst op naam van [naam 1] voorzien over de maand september 2014 (DOC-019-03) en
  • een urenlijst op naam van [naam 2] voorzien van datum 1 november 2014 (DOC-009-03) en
  • een urenlijst op naam van [naam 3] over de maand februari (2015) (DOC-018-08) en
  • een urenlijst op naam van [naam 10] over de maand juni (2015) (DOC-016-12) en
  • een urenlijst op naam van [naam 5] over de maand september (2015) (DOC-010-25) en
  • een urenlijst op naam van [naam 6] over de maand oktober (2015) (DOC-023-22) en
  • een urenlijst op naam van [naam 7] voorzien van de datum 02 november 2015 (DOC-020-11) en
  • een verklaring op naam van [naam 1] voorzien van de datum 23 december 2016 (DOC-017-01-07) en
  • een verklaring op naam van [naam 7] voorzien van de datum 23 december 2016 (DOC-017-01-02) en
  • een verklaring op naam van [naam 3] voorzien van de datum 23 december 2016 (DOC-017-01-04) en
  • een verklaring op naam van [naam 10] voorzien van de datum 27 december 2016 (DOC-017-01-08) en
  • een verklaring op naam van [naam 2] voorzien van de datum 28 december 2016 (DOC-017-01-05) en
- twee werkgeversverklaringen, te weten:
  • een bijlage werkgeversverklaring van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 11] , voorzien van de datum 22 oktober 2014 (DOC-003-01) en
  • een bijlage werkgeversverklaring van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 12] , voorzien van de datum 05 maart 2015 (DOC-004-04) en
- vier arbeidsovereenkomsten, te weten:
  • een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 13] , voorzien van de datum 1 oktober 2014 (DOC-007-19) en
  • een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 14] , Meryem, voorzien van de datum 1 september 2014 (DOC-003-02-01) en
  • een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 15] , voorzien van de datum 1 april 2015 (DOC-006-09) en
  • een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 12] , voorzien van de datum 2 januari 2015 (DOC-004-01-01),
valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken door:
- die urenlijsten geheel valselijk in te (laten) vullen/op te (laten) maken
- in die verklaringen/notities op te (laten) nemen dat de werkzaamheden op de route door twee en/of soms door drie personen gedaan werden, terwijl dat niet zo was en
- door op die werkgeversverklaringen aan te geven dat die [naam 12] per 02 januari 2015 in dienst was bij [naam schoonmaakbedrijf] en dat die [naam 11] per 1 september 2014 in dienst was bij [naam schoonmaakbedrijf] , terwijl die [naam 12] en/of die [naam 11] niet in dienst waren van [naam schoonmaakbedrijf] en
- door die arbeidsovereenkomsten geheel valselijk op te (laten) maken en/of op die arbeidsovereenkomsten aan te geven dat [naam schoonmaakbedrijf] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met ingang van 1 oktober 2014 met die [naam 13] en met ingang van 1 september 2014 met die [naam 11] en met ingang van 1 april 2015 met die [naam 15] en met ingang van 2 januari 2015 met die [naam 12] , terwijl dit niet zo was,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
gebruik heeft gemaakt van die of meer valse
- urenlijsten (DOC-19-03, Doc-009-03, DOC-018-08, DOC-016-12, DOC-010-25, DOC-023-22, DOC-020-01, DOC-021-01) en
- verklaring(en)/notitie(s) (DOC-017-01-07, DOC-017-01-02, DOC-017-01-08, DOC-017-01-05) en
- werkgeversverklaring(en) (DOC-003-01, DOC004-04) en
- arbeidsovereenkomst(en) (DOC-007-19, DOC-003-02-01, DOC-006-09, DOC-004-01-01),
door
- die urenlijsten op te laten nemen in de boekhouding van [naam schoonmaakbedrijf] en
- die verklaringen te overhandigen aan de Belastingdienst en
- die werkgeversverklaringen te (laten) overhandigen aan de IND en
- die arbeidsovereenkomsten op te laten nemen in de boekhouding van [naam schoonmaakbedrijf] en/of op te sturen aan de IND en/of het UWV;
2.
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 3 november 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om de mededader wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) te bewegen tot het verlenen van een dienst, te weten een machtiging tot voorlopig verblijf op naam van [naam 16] ,
- bij die IND een aanvraag voor het verblijfsdoel "familie en gezin"(referent) voor [naam 16] heeft ingediend en
- op de bij die aanvraag behorende bijlage werkgeversverklaring heeft aangegeven en/of laten aangeven dat [naam 6] per 2 januari 2015 in dienst was bij [naam schoonmaakbedrijf] als interieurverzorger en
- die bijlage werkgeversverklaring bij onderdeel 4 (als werkgever) heeft ondertekend en heeft voorzien van een bedrijfsstempel van [naam schoonmaakbedrijf] , teneinde te doen voorkomen dat deze bijlage naar waarheid was ingevuld en
- als bijlage bij die aanvraag heeft meegestuurd een ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [naam schoonmaakbedrijf] en [naam 12] d.d. 2 januari 2015 en twee salarisspecificaties (d.d. 31 januari 2015 en/of 28 februari 2015) van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 6] , teneinde te doen voorkomen dat die [naam 16] werkzaamheden had verricht voor en salaris had ontvangen van [naam schoonmaakbedrijf] en
- ( toen de IND de aanvraag had afgewezen) een door hem, verdachte, ondertekende werkgeversverklaring heeft opgesteld (d.d. 3 november 2015) waarin hij, verdachte, verklaart dat [naam 6] conform arbeidsovereenkomst, loonstroken en urenstaten arbeid heeft verricht (op het project [naam 18] /TSO), terwijl dat niet zo was en
- die ondertekende werkgeversverklaring en een afschrift van de arbeidsovereenkomst en een loonstrook van [naam schoonmaakbedrijf] op naam van [naam 6] (d.d. 30 september 2015) overhandigd aan de IND, teneinde de IND te bewegen een machtiging tot voorlopig verblijf op naam van [naam 16] af te geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft aangevoerd dat verdachte gedurende een lange periode een puinhoop van zijn administratie heeft gemaakt door zijn administratie te vervalsen en deze vervalste stukken te gebruiken of laten gebruiken om zo allerlei schijnconstructies te faciliteren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verder heeft hij bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de volgende strafverminderende omstandigheden. Door de Belastingdienst zijn naheffingsaanslagen loonbelasting ten bedrage van € 2.211.008,- opgelegd en derdenbeslagen, die een enorme impact hebben gehad op verdachte en zijn bedrijf. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook het faillissement van [naam schoonmaakbedrijf] aangevraagd, wat uiteindelijk door het gerechtshof als onrechtmatig is bestempeld. Door de verweten feiten ervaart verdachte ook psychische en lichamelijke klachten. Tot slot moet rekening worden gehouden met de lange duur van de strafzaak en de schending van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich – samen met anderen – schuldig gemaakt aan het opmaken en gebruik maken van valse urenlijsten, handgeschreven verklaringen, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten. Deze stukken zijn vervolgens door die anderen gebruikt bij het aanvragen van verblijfsvergunningen en/of sociale uitkeringen. Ook heeft hij – als medepleger – geprobeerd de IND op te lichten door een valse arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisspecificaties te verzorgen voor zijn mededader, die als onderbouwing moesten dienen voor een verblijfsvergunningsaanvraag. Door zijn handelen heeft verdachte de algemene reputatie en belangen geschaad van personen die wel op legale en integere gronden een verblijfstitel (voor hun partner) proberen te verkrijgen. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat zijn handelwijze gepaard is gegaan met het stelselmatig gebruik maken van valse documenten met een bewijsbestemming. Hij heeft door middel van deze valse stukken misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Verdachte heeft bij de bewezen verklaarde feiten onmiskenbaar een initiërende en cruciale rol gehad.
Andere relevante omstandigheden
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 maart 2021. Hieruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. Overschrijding van de redelijke termijn kan leiden tot vermindering van de straf. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 26 juli 2017. Dit betekent dat de zaak in principe op 26 juli 2019 afgerond had moeten zijn. De redelijke termijn is dus met bijna twee jaar overschreden, wat matiging van de op te leggen straf tot gevolg zal hebben. Dit wordt hierna tot uitdrukking gebracht door voor een werkstraf te kiezen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast houdt de rechtbank in de strafmaat rekening met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De straf
Gelet op de ernst en duur van de bewezen verklaarde feiten had een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Gezien het tijdsverloop van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank een forse taakstraf op zijn plaats. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijk deel zal dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Beslag

Onder verdachte is zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: Twee zwarte ordners met administratie. Deze goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan niet worden vastgesteld.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam B.V.] vordert € 5.212,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening
,en € 9.850,- aan proceskosten.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat [naam B.V.] niet als slachtoffer kan worden aangemerkt, de motivering van de vordering onduidelijk is en de vermeende schade niet rechtstreeks is geleden door enig strafbaar feit.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de woorden “een groot aantal urenlijsten” en “een groot aantal verklaringen/notities” ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde nietig.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot
80 (tachtig) uren, van deze taakstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- twee zwarte ordners met administratie.
Verklaart [naam B.V.] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de daarin toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. DOC staat voor document, waarbij het steeds gaat om geschriften. Een RC-verhoor staat voor een proces-verbaal, opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud daarvan, kennelijk betrekking heeft.
2.V-006-00.
3.RC-verhoor van getuige [naam 18] , DOC-017-01 en DOC-017-02.
4.RC-verhoor van getuige [naam administratief medewerker] .
5.AMB-009-01, DOC-019-02, DOC-009-03, DOC-018-08, DOC-016-02, DOC-010-025, DOC-023-22, DOC-020-11 en DOC-021-10.
6.RC-verhoor van getuige [naam 1] , RC-verhoor van getuige [naam 2] , RC-verhoor van getuige [naam 10] , RC-verhoor van getuige [naam 5] , RC-verhoor van getuige [naam 19] , RC-verhoor van getuige [naam 6] , RC-verhoor van getuige [naam 7] , V-002-01 en V-013-01.
7.RC-verhoor van verdachte.
8.AMB-012-01, DOC-017-01-07, DOC-017-01-02, DOC-017-01-04, DOC-017-01-08 en DOC-017-01-05.
9.RC-verhoor van getuige [naam 1] , RC-verhoor van getuige [naam 2] , RC-verhoor van getuige [naam 10] , RC-verhoor van getuige [naam 7] en V-013-01.
10.AMB-009-01, AMB-009-04, DOC-003-01, DOC-003-02-01, DOC-004-04 en DOC-004-01-01.
11.DOC-001-01, DOC-003-01 en DOC-003-02-01.
12.DOC-001-01 en RC-verhoor van getuige [naam 18] .
13.G-002-01.
14.DOC-002-01, DOC-004-04 en DOC-004-01-01.
15.AMB-006-01.
16.DOC-002-01, DOC-004-04 en DOC-004-01-01.
17.V-002-01.
18.RC-verhoor van getuige [naam 6] .
19.AMB-009-04, DOC-007-19 en DOC-006-09.
20.AMB-001-06.
21.V-001-01.
22.AMB-001-01.
23.G-001-01.
24.V-007-01.
25.V-008-01.
26.V-009-01.
27.ECLI:NL:GHAMS:2020:2228, parketnummer: 23-003304-18.