7.3Bij de toetsing van de wijze waarop door het regelgevende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud is gegeven, kunnen, naast toetsing aan artikel 3:4 van de Awb en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift door de rechter niet kan worden beoordeeld of sprake is van strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een motiveringsgebrek in de Regeling 2019 ten aanzien van de reden voor de tariefverhoging. De verwachte verhoging van 30% van de uit te voeren veiligheidsonderzoeken is namelijk niet de reden geweest van de tariefverhoging van 38%. Doordat dit wel in de toelichting op de Regeling 2019 is opgenomen, is sprake van een motiveringsgebrek, hetgeen verweerder ook op de zitting heeft erkend.
9. Met betrekking tot het betoog van eisers dat de Regeling 2019 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel in de zin van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting van de Regeling 2019 niet blijkt dat de belangen van eisers kenbaar zijn betrokken bij de totstandkoming daarvan. De rechtbank stelt ook vast dat de tariefverhoging nadelige gevolgen heeft voor eisers. Het leidt namelijk tot een extra kostenpost van ongeveer € 500.000,- per jaar. De rechtbank kan het betoog van verweerder, dat geen ruimte is voor een belangenafweging, niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de Regeling 2018juist wel ruimte is voor een belangenafweging. In de toelichting bij die Regeling staat namelijk dat ervoor gekozen is de in dat jaar van toepassing zijnde stijging niet volledig aan de werkgevers in rekening te brengen, maar deze te mitigeren om al te sterke tarieffluctuaties te voorkomen. De omstandigheid dat eisers niet zijn opgekomen tegen eerdere tarieven, maakt niet dat eisers hun recht om dat nu wel te doen, hebben verspeeld. Verweerder moet gelet op artikel 3:4, eerste lid, van de Awb kenbaar de nadelige gevolgen van alle werkgevers in de Regeling 2019 betrekken. Verder had verweerder de vaststelling van het tarief beter moeten motiveren, door de hoogte van dit tarief inzichtelijk te maken met een transparante opbouw, het vermelden van een duidelijke grondslag, en een specificatie van de te betalen kosten zodat duidelijk is welke kosten zijn gemaakt en worden doorberekend. Dit volgt uit het rapport ‘Maat houden 2014’.
10. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zowel een motiverings- als een zorgvuldigheidsgebrek.
11. Omdat sprake is van een gebrekkige motivering en onzorgvuldige voorbereiding, kan de rechtbank in dit geval niet beoordelen of sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Hierdoor kan de rechtbank ook niet beoordelen of verweerder in redelijkheid tot de vaststelling van de Regeling 2019 heeft kunnen komen. Dit betekent dat de Regeling 2019 in dit concrete geval buiten toepassing zal worden gelaten, het daarop berustende bestreden besluit vernietigd zal worden en de onderliggende primaire besluiten zullen worden herroepen.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de Regeling 2019 buiten toepassing;
- herroept de primaire besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eisers te vergoeden; en,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, voorzitter, mr. A.K. Mireku en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: