ECLI:NL:RBAMS:2021:2961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/13/702233 / KG ZA 21-404
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registraties in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een consument, een kort geding aangespannen tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. met het verzoek om de BKR-registraties op zijn naam te verwijderen. Eiser heeft in 2005 een doorlopend krediet afgesloten bij Rabobank, maar door financiële problemen is hij in de achterstand gekomen. Rabobank heeft de kredietovereenkomst opgezegd en de schuld opgeëist. Eiser heeft een schuldsaneringsvoorstel gedaan en een deel van de schuld afbetaald, maar de BKR-registraties blijven tot juni 2024 staan. Eiser stelt dat hij de registraties niet kan verwijderen, waardoor hij geen hypotheek kan krijgen voor een woning die hij samen met zijn partner heeft gekocht. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat de belangen van Rabobank bij handhaving van de registraties zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij verwijdering. De rechter oordeelt dat de registratie op goede gronden is gedaan en dat er geen reden is voor eerdere verwijdering. De financiële situatie van eiser is recent verbeterd, maar de rechter oordeelt dat dit niet voldoende is om de registratie te laten vervallen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Rabobank toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/702233 / KG ZA 21-404 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 26 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 21 mei 2021,
advocaat mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 25 mei 2021 waren aanwezig:
- [eiser] en zijn partner [naam 1] , met mr. Foolen,
- aan de kant van Rabobank: [naam 2] (senior analist BKR-desk) met mr. Van Kooij.
1.2.
Op de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord, verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnota.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 26 mei 2021 de beslissing gegeven. Het hierna volgende is de uitwerking daarvan en wordt, zoals aangekondigd, afgegeven op 8 juni 2021.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2005 bij Rabobank een doorlopend krediet van € 8.900,00 afgesloten (contractnummer [contractnummer] ), waarop hij maandelijks € 178,00 moest afbetalen. Daarnaast had hij de mogelijkheid om EUR 1.000,00 ‘rood’ te staan op zijn betaalrekening (rekeningnummer [contractnummer 1] ).
2.2.
Nadat Rabobank vanaf september 2015 herinneringen had gestuurd over een achterstand op het doorlopend krediet (contractnummer [contractnummer] ) en de achterstand ondanks gesprekken en brieven bleef oplopen, heeft zij het contract op 18 april 2016 opgezegd en de gehele schuld van € 8.769,38 opgeëist. Op 7 juni 2016 is een betalingsregeling afgesproken van € 100,00 per maand. [eiser] is deze regeling niet volledig nagekomen. Rabobank heeft de regeling in september 2016 beëindigd nadat zij bericht had ontvangen dat [eiser] een saneringstraject was gestart.
2.3.
Nadat met betrekking tot rekeningnummer [contractnummer 1] ongeoorloofde roodstanden ontstonden en de daarvoor afgesproken betaalregeling niet goed werd nagekomen, heeft Rabobank op 19 augustus 2016 deze kredietfaciliteit opgezegd en het openstaande saldo van € 1.130,65 opgeëist. Deze roodstand is nadien volledig ingelopen.
2.4.
In maart 2019 is Rabobank akkoord gegaan met een schuldsaneringsvoorstel betreffende [eiser] , waarbij Rabobank 18,5 % van haar totale vordering zou krijgen. De totale schuldenlast (ook bij o.a. de Belastingdienst) van [eiser] was blijkens dit voorstel € 35.640,70. Rabobank heeft in september 2019 € 1.751,23 ontvangen van haar totale vordering van € 9.466,11 op contractnummer [contractnummer] .
2.5.
In het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau krediet Registratie (BKR) staat nu contractnummer [contractnummer] op naam van [eiser] geregistreerd met een bedrag van € 8.900,00, ingangsdatum 30 mei 2005, werkelijke einddatum 12 juni 2019, en de volgende bijzonderheidscodes:
A Achterstand 3 februari 2016
2 ( Restant)vordering geheel opeisbaar 19 april 2016
3 Bedrag van € 250 of meer is afgeboekt 12 juni 2019.
2.6.
Met betrekking tot contractnummer [contractnummer 1] staat in het CKI geregistreerd een bedrag van € 1.000,00, ingangsdatum 20 september 2003, werkelijke einddatum 12 juni 2019, en de volgende bijzonderheidscodes:
A Achterstand 2 september 2016
2 (Restant)vordering geheel opeisbaar 13 september 2016
2.7.
Bij beide registraties staat: “Als er geen wijzigingen plaatsvinden wordt dit contract verwijderd in juni 2024”.
2.8.
[eiser] heeft samen met zijn partner op 29 maart 2021 een koopovereenkomst getekend voor de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De koopsom is € 399.150,00. In de overeenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen voor het geval dat de kopers niet tijdig een hypotheek voor dat bedrag hebben verkregen. De termijn voor dat financieringsvoorbehoud is inmiddels verlengd tot 28 mei 2021.
2.9.
Bij brief van 24 maart 2021 heeft [eiser] aan Rabobank verzocht over te gaan tot verwijdering van de BKR-registraties. Bij e-mail van 19 april 2021 heeft Rabobank hierop afwijzend gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert Rabobank te veroordelen om de BKR-registraties op zijn naam met betrekking tot contractnummers [contractnummer 1] en [contractnummer] te (doen) verwijderen, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe, samengevat, het volgende. Handhaving van de registraties is disproportioneel. [eiser] heeft groot belang bij vroegtijdige verwijdering ervan, want met die registraties kan hij geen hypotheek krijgen voor de gekochte woning in [woonplaats] . De woning in [woonplaats] is een unieke kans. De koopprijs van de woning is - zeker voor de regio Utrecht en de marktwaarde - een koopje. Een kans als deze zal zich naar alle waarschijnlijkheid - gezien de overspannen huizenmarkt - niet snel meer voordoen. [eiser] heeft spoedeisend belang, want het financieringsvoorbehoud loopt af op 28 mei 2021.
3.3.
[eiser] stelt belang te hebben bij de verhuizing op de volgende gronden. Hij woont nu samen met zijn partner en kind in een maisonnette woning in [adres] . De huurprijs is € 1.224,00 per maand. Vanwege het feit dat [eiser] en zijn partner nog een kinderwens hebben, zou deze huurwoning op den duur te klein worden, omdat er maar twee slaapkamers zijn. De woning in [woonplaats] heeft er meer. Daarnaast wordt de dochter van [eiser] binnenkort drie jaar. Dit betekent dat zij over niet al te lange tijd naar school zal gaan. Het is niet wenselijk als zij als gevolg van een verhuizing van school moet veranderen.
3.4.
Om diverse redenen, aldus [eiser] , wegen de belangen van Rabobank bij handhaving van de registratie minder zwaar dan de belangen van [eiser] bij verwijdering ervan.
[eiser] heeft de schuld op het doorlopend krediet met contractnummer [contractnummer 1] uiteindelijk volledig voldaan. Van de uiteindelijke schuld op contractnummer [contractnummer] € 9.466,11 heeft [eiser] tegen finale kwijting een bedrag van € 1.822,22 betaald.
De oorzaak van de financiële problemen was niet (volledig) aan [eiser] te wijten.
[eiser] heeft inmiddels een gezin en inkomsten uit dienstbetrekking. Zijn financiële situatie is stabiel. Hij en zijn partner hebben elk een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van € 44.168,00 respectievelijk € 37.187,00. Verder beschikken zij over meer dan € 60.000,- aan spaargeld. Op basis van hun inkomen kunnen [eiser] en zijn partner een hypotheek van € 449.000,00 krijgen – als de BKR-registraties worden verwijderd. [eiser] heeft geen noemenswaardige andere schulden. Inmiddels is bijna 2 jaar verstreken na het plaatsen van de einddatum.
3.5.
Rabobank voert, samengevat, het volgende verweer. Er was sprake van
zeer ernstige financiële problemen met een totale schuldenlast van ruim € 35.000,00. De financiële problemen zijn in de kern ontstaan doordat het uitgavenpatroon van [eiser] te hoog was in verhouding tot zijn inkomen. Rabobank heeft verschillende malen betalingsregelingen afgesproken, maar die zijn telkens niet nagekomen. Na een traject zijn de schulden met behulp van een door een derde beschikbaar gesteld bedrag gesaneerd. De concurrente schuldeisers hebben slechts 18,5% op hun vordering ontvangen.
Het is onvoldoende gebleken dat er thans sprake is van een financieel gezonde situatie. Gelet op het feit dat [eiser] pas zeer recent, immers in september 2019, en met hulp van een geldschieter verlost is van zijn problematische schulden, weegt het belang van het systeem in beginsel zwaar.
3.6.
Rabobank heeft, ten slotte, begrip voor de wens van [eiser] en zijn partner om een woning te kopen, maar dit belang kan niet als zwaarwegend gelden nu hij al over geschikte woonruimte beschikt. Bovendien weegt dit belang van [eiser] niet op tegen de belangen bij instandhouding van de registratie.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft samen met zijn partner een koopovereenkomst gesloten voor een nieuwe woning. Hij stelt geen hypotheek te kunnen krijgen vanwege de BKR-registratie(s). Bij zijn vordering tot verwijdering daarvan heeft hij spoedeisend belang, nu de termijn van het financieringsvoorbehoud afloopt op 28 mei 2021.
4.2.
De verhouding tussen het BKR en haar zakelijke klanten, waaronder Rabobank, is geregeld in het – gepubliceerde – Algemeen Reglement CKI (AR).
Artikel 13 (‘Welke bijzonderheden worden gemeld’) AR luidt, voor zover relevant:
“1 De zakelijke klant meldt de onderstaande feiten met de daarbij behorende bijzonderheidscode onmiddellijk, maar in ieder geval binnen vier (4) weken nadat deze feiten zich hebben voorgedaan, bij Stichting BKR:
(…)
code 2 de zakelijke klant heeft betaling van het restant van de of de gehele vordering geëist conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten;
code 3 de zakelijke klant heeft een bedrag van € 250,- of meer afgeboekt. Als afboeking plaatsvindt en de consument hoeft niets meer te betalen (finale kwijting), wordt tegelijkertijd met deze code de beëindiging van de overeenkomst met een werkelijke einddatum gemeld. In andere gevallen meldt de zakelijke klant geen werkelijke einddatum
(..)”
Artikel 14 (‘Wanneer worden de persoonsgegevens verwijderd’) AR luidt, voor zover relevant:
“1. Gegevens van afgelopen overeenkomsten worden, tenzij hierna anders bepaald, vijf (5) jaar na de werkelijke einddatum van de overeenkomst door Stichting BKR uit CKI verwijderd.
(…)
10. Het is de zakelijke klant niet toegestaan om een contract, achterstand, herstelcode en/of bijzonderheidscodering uit CKI te verwijderen, tenzij er sprake is van:
a. een onterechte registratie;
b. een terechte registratie die na een zorgvuldige belangenafweging op basis van beschikbare gegevens over individuele omstandigheden, disproportioneel blijkt;
c. een uitspraak van een rechter of een geschillencommissie als de Geschillencommissie BKR of KiFiD, voor zover de uitspraak strekt tot verwijdering van het contract of aanpassing van de achterstand, herstelcode en/of bijzonderheid.”
4.3.
Niet in geschil is dat de codering/registratie op goede gronden is gedaan. Volgens het AR blijven beide registraties in beginsel staan tot juni 2024. De vraag is of er grond is voor eerdere verwijdering. Bij een verzoek tot verwijdering van een BKR-registratie moet er op basis van het toepasselijke wettelijke kader een belangenafweging plaatsvinden (vgl. rechtbank Amsterdam 9 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3857 en gerechtshof Den Haag, 10 november 2020, ECLI:NL:GDHA:2020:2068). Er moet worden gekeken naar de proportionaliteit en de subsidiariteit van het handhaven van de registratie (Hoge Raad 9 september 2011, ECLI: NL:HR:2011:BQ8097). Het doel van de BKR-registratie en het daaruit voortvloeiende belang van Rabobank en andere kredietverstrekkers moet worden afgewogen tegen het belang van [eiser] . De doelen van de BKR-registratie zijn (i) de bescherming van de consument tegen overkreditering en (ii) het beschermen van kredietverleners tegen niet-kredietwaardige kredietnemers.
4.4.
Bij de belangenafweging moeten alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- het percentage dat is kwijtgescholden;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
4.5.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de belangenafweging niet uitvalt in het voordeel van [eiser] . Daarvoor zijn de volgende redenen.
4.6.
Voorop gesteld wordt dat het, anders dan Rabobank aanvoert, voldoende aannemelijk is dat de bijzonderheidscoderingen 2 en (in ieder geval) 3 in het algemeen aan het verkrijgen van een hypothecaire geldlening (tegen marktconforme tarieven) in de weg staan. Bovendien heeft [eiser] door concrete afwijzingen over te leggen voldoende gemotiveerd onderbouwd dat dat in zijn geval ook feitelijk aan de orde is.
4.7.
[eiser] stelt de schuld op de betaalrekening (contractnummer [contractnummer 1] ) uiteindelijk volledig te hebben voldaan. Dat mag zo zijn, feit is dat Rabobank (evenals de overige concurrente crediteuren) nog geen 20% heeft ontvangen van haar totale resterende vordering op [eiser] van € 9.466,11. Zij heeft dus ruim 80% moeten afboeken, dat is een substantieel percentage. Bovendien was de totale financiële problematiek groter. De totale schuldenlast van [eiser] bedroeg ruim
€ 35.000,00. En het schuldsaneringsakkoord was slechts mogelijk doordat een vriend € 12.000,00 aan [eiser] wilde lenen, niet door spaarzaamheid van [eiser] . Hij is ook de beide door Rabobank aangeboden betalingsregelingen niet goed nagekomen. Kortom, gedurende langere tijd is de betalingsmoraal van [eiser] niet goed geweest. Dat [eiser] het bedrag van € 12.000,00 later aan de vriend heeft terugbetaald, zoals [eiser] aanvoert, maakt dat niet anders.
4.8.
Volgens [eiser] waren de financiële problemen niet (volledig) aan hem te wijten. Uit het door hem zelf overgelegde, op verzoek van de gemeente Utrecht door Friedeberg Consultancy B.V. opgestelde, zogenoemde Bbz-rapport over [eiser] van 23 juni 2016 blijkt echter dat de liquiditeitsproblemen zijn ontstaan door terugvallende omzet na 2013 in zijn werk als DJ, (te hoge) privé-onttrekkingen, onvoldoende overzicht in de administratie, onvoldoende reserveringen voor bijvoorbeeld belastingen en het niet tijdig terugvragen van BTW in het buitenland. Deze specifieke omzetdaling behoort wellicht niet tot het standaard ondernemersrisico, maar voornoemde tekortkomingen in de ondernemerskwaliteiten van [eiser] en het niet op orde hebben van zijn financiën liggen wel in zijn risicosfeer. Dat hij zijn schulden niet meer kon voldoen (en ook betalingsregelingen niet volledig nakwam) is dus wel in belangrijke mate aan [eiser] te wijten.
4.9.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat zijn financiële situatie inmiddels stabieler is (en dat siert hem) en dat hij geen noemenswaardige schulden meer heeft, maar dat is nog maar sinds kort. Sinds 2018 is hij in loondienst en hij heeft inmiddels een vaste aanstelling (en een partner met eveneens een vast contract). De schuldsanering en het afboeken van de schuld door Rabobank is nog geen twee jaar geleden (juni 2019). Van de vijf jaar dat de registratie in principe duurt is dus ook nog maar een relatief korte tijd verstreken.
4.10.
Rabobank kan gezien dit alles worden gevolgd in haar betoog dat kredietverstrekkers nog steeds op de hoogte dienen te zijn van het betaalverleden van [eiser] en dat [eiser] ook nog steeds beschermd moet worden tegen overkreditering.
4.11.
De door [eiser] aangevoerde belangen wegen daar niet tegenop. De dringende noodzaak om te verhuizen is niet aannemelijk geworden. Niet betwist is dat zijn huidige huurwoning 2 slaapkamers heeft (1 voor de ouders en 1 voor het tweejarige dochtertje) en zelfs een grotere oppervlakte (131 m2) dan de nieuwe woning (91 m2, evt na verbouwing 120 m2). De twee woningen liggen nog geen 4 kilometer uit elkaar, dus ook het argument van de schoolwissel van de dochter gaat niet op. [eiser] en zijn gezin beschikken kortom nu al over geschikte woonruimte. Los van de vraag of het voor de belangenafweging verschil zou maken, is ook niet aannemelijk geworden dat de nieuwe woning daadwerkelijk zo’n buitenkans is als [eiser] stelt. Volgens hem is de marktwaarde € 445.000,00, maar de vraagprijs was € 389.000,000 en [eiser] heeft de woning voor € 399.150,00 (dus ruim € 10.000,00 meer) gekocht en de woning zal aanzienlijk gerenoveerd moeten worden om weer door één gezin bewoond te worden. Er is begrip voor de wens van [eiser] om een volgende stap te zetten in zijn leven, maar van een groot belang – dat opweegt tegen het hierboven vastgestelde belang van Rabobank en andere kredietverstrekkers – om daarmee niet te wachten tot juni 2024 is, kortom, niet gebleken.
4.12.
De slotsom is dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021, en het uitgewerkte vonnis is afgegeven op 8 juni 2021.
Type: MAH