Beoordeling
6. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Vereenvoudiging Beslagvrije voet bestaat de mogelijkheid om bij de kantonrechter een beroep te doen op de zogenoemde hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 475fa Rv.
Artikel 475fa Rv luidt:
“Indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, kan de kantonrechter op verzoek van de geëxecuteerde de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn verhogen.”
7. In de memorie van toelichting staat over de hardheidsclausule het volgende:
“De schuldenaar kan een beroep doen op een hardheidsclausule indien onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Gedacht kan worden aan uitzonderlijke noodzakelijke extra kosten, welke de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen. Het beroep op de hardheidsclausule zal vanuit deze optiek beperkt zijn tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties. Een hardheidsclausule is niet bedoeld als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.”
Verder staat in de memorie van toelichting, bij de artikelsgewijze toelichting:
“In dit nieuwe artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Nu de nieuwe systematiek grofmaziger is dan de oude systematiek, kan de op basis van artikel 475da en 475db vastgestelde beslagvrije voet van dien aard zijn dat een schuldenaar die te maken heeft met uitzonderlijk hoge noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten onder het bestaansminimum komt. In dat geval getuigt het onverkort vasthouden aan de beslagvrije voet van een kennelijk onevenredige hardheid en kan de rechter besluiten de beslagvrije voet te verhogen (…).”
8. Uit het voorgaande volgt dat het voor een beroep op de hardheidsclausule moet gaan om uitzonderlijke en noodzakelijke niet (deels) via andere wegen te verlagen extra kosten waarmee de schuldenaar te maken heeft, die de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen, waardoor de schuldenaar onder het bestaansminimum komt.
9. Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter van oordeel is dat verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals onderhavig verzoek, in volle omvang getoetst moeten worden, waarbij acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval.
10. Niet in debat is dat [verzoekster] een inkomen heeft van € 1.501,94. Dat inkomen is hoger dan het bestaansminimum van € 1.232,79. De voor [verzoekster] vastgestelde beslagvrije voet bedraagt € 1.021,00 per maand. Door de beslaglegging komt [verzoekster] dus niet onder het bestaansminimum te zitten, ook niet als rekening gehouden wordt met haar maandelijkse uitgaven.
11. Op grond van hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht, wordt geoordeeld dat bepaalde door [verzoekster] genoemde uitgaven geen noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten zijn. Zo zou [verzoekster] mogelijk nog op de uitgaven aan het speciale voer en de medicijnen voor de honden van € 95,00 per maand kunnen besparen. Ook voor wat betreft de kosten aan haar telefoonabonnement is niet uit te sluiten dat daarop kan worden bespaard. [verzoekster] betaalt maandelijks € 47,50 aan abonnementskosten, terwijl Infomedics in het verweerschrift aantoont dat er complete telefoonabonnementen beschikbaar zijn voor een beduidend lager maandbedrag.
12. Nu [verzoekster] met de vastgestelde beslagvrije voet niet onder het bestaansminimum komt, een deel van de door haar genoemde maandelijkse uitgaven niet als noodzakelijk zijn aan te merken en [verzoekster] nog mogelijkheden heeft om op haar maandelijkse lasten te besparen, wordt geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van een situatie waarvoor de hardheidsclausule is bedoeld.
13. Daar komt bij dat de kantonrechter de berekening van het bedrag dat [verzoekster] stelt maandelijks over te houden om van te kunnen voorzien in haar levensonderhoud niet geheel kan volgen. [verzoekster] stelt dat op het hiervoor onder 4 genoemde bedrag van € 136,34 nog het bedrag van de beslaglegging van € 52,95 in mindering komt, maar blijkens een overgelegde specificatie van de uitkering is met dat bedrag al rekening gehouden bij het onder 3 genoemde resterende bedrag van € 122,17. [verzoekster] brengt met andere woorden tweemaal het bedrag van de beslaglegging van € 52,95 in mindering, waardoor een onjuiste weergave van de financiële situatie wordt gegeven. Anders dan [verzoekster] stelt, houdt zij met haar huidige maandelijkse uitgaven derhalve niet € 83,39 over, maar € 136,34.
14. De kantonrechter begrijpt evenwel dat [verzoekster] ook met een vrij te besteden bedrag van € 136,34 weinig bestedingsruimte heeft. Echter, gelet op alle omstandigheden, is van een situatie waarvoor de hardheidsclausule is bedoeld (zie rov. 8) thans geen sprake.
15. Het verzoek zal op grond van het voorgaande worden afgewezen.
16. In beginsel dient [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. Gelet op de aard van het verzoek ziet de kantonrechter echter aanleiding de proceskosten te compenseren.