ECLI:NL:RBAMS:2021:2877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
13/751075-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 mei 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

De rechtbank heeft de terugkeergarantie beoordeeld, die vereist is voor de overlevering van een persoon met de Nederlandse nationaliteit. De Franse autoriteiten gaven aan dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mocht ondergaan, mits hij zijn wens om dit te doen uitdrukkelijk maakte. De verdediging betoogde dat deze garantie onvoldoende was en dat de overlevering moest worden geweigerd. Het Openbaar Ministerie was van mening dat de garantie voldeed aan de eisen.

De rechtbank oordeelde dat de garantie voldoende was en dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat het Franse rechtssysteem voldeed aan de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming. De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen werden genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751075-21
RK nummer: 21/572
Datum uitspraak: 28 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 oktober 2020 door
le procureur de la république pres le tribunal judiciaire de Bordeaux(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter bij de rechtbank te Bordeaux gedateerd 13 oktober 2020, referentie 19270000118.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Bij e-mail van 22 april 2021 heeft het IRC – voor zover hier relevant – het volgende aan de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht:
[opgeëiste persoon] has been shown to have the Dutch nationality. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant, and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in France after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands. We kindly request this guarantee of return.
De Vice -Procureur Parquet interrégional spécialisé de Bordeaux heeft bij e-mail van 22 april 2021 de volgende garantie gegeven:
I want to tell you that the convicted person must express his will not to serve his sentence in France and to benefit from the return guarantee. His request will be automatically granted, but he must express it.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze garantie te summier en niet onvoorwaardelijk is. Er is geen zekerheid dat het verzoek van de opgeëiste persoon om zijn vrijheidsstraf in Nederland te mogen ondergaan zal worden ingewilligd. De raadsman heeft geconcludeerd dat de overlevering daarom moet worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om een specifiekere en onvoorwaardelijke terugkeergarantie te vragen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de terugkeergarantie, in combinatie met de vraag van het IRC die daaraan voorafging, niet twijfelachtig en stelt zich op het standpunt dat de garantie voldoet.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie – mede gelet op het daaraan voorafgegane verzoek van het IRC – voldoende duidelijk. De garantie is ook genoegzaam. De rechtbank overweegt op dit laatste punt in het bijzonder het volgende. De garantie moet volgens artikel 6, eerste lid, OLW inhouden dat de opgeëiste persoon de eventueel opgelegde buitenlandse vrijheidsstraf in Nederland zal mogen ondergaan. Nu de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) van toepassing is op de effectuering van de terugkeergarantie, is de instemming van de overgeleverde persoon met toezending van het vonnis aan Nederland in beginsel een noodzakelijke voorwaarde voor de erkenning en tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland (artikel 2:13, eerste lid, onder b, jo. artikel 2:3, aanhef en onder c, WETS). De garantie is daarmee in overeenstemming met de WETS. Het verweer wordt daarom verworpen.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven af te zien van deze weigeringsgrond en daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
- de ketamine zijn in Frankrijk in beslag genomen;
- de medeverdachten worden in Frankrijk vervolgd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, OLW, moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht dat hij verdovende middelen in Nederland heeft afgegeven. De opgeëiste persoon heeft niets in Frankrijk gedaan. De zaak is daarnaast niet ingewikkeld en kan dus eenvoudig door Nederland worden overgenomen. Het heeft ook de voorkeur om de opgeëiste persoon in Nederland te berechten. Overlevering heeft namelijk onevenredig zware gevolgen voor de opgeëiste persoon. Overlevering zou betekenen dat hij zijn baan en zijn woning kwijtraakt, terwijl hij in de schuldsanering zit. Ook brengt overlevering een onevenredig gezondheidsrisico met zich mee voor de opgeëiste persoon. Hij is bij voorrang opgeroepen voor een COVID-19-vaccinatie. Hij loopt dus een groter risico dat hij ernstig ziek wordt bij een besmetting met COVID-19, terwijl algemeen bekend is dat gedetineerden in Franse detentiecentra vaker besmet raken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Beginsel van effectieve rechtsbescherming

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaak PI (C-648/20 PPU). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat geen effectieve mogelijkheid bestaat om het EAB door een rechter te laten toetsen. Tegen de uitvaardiging van het EAB kan in Frankrijk weliswaar hoger beroep worden ingesteld, maar de Franse advocaat krijgt pas beschikking over het strafdossier, nadat de opgeëiste persoon is overgeleverd. De uitvaardiging van het EAB kan dus pas effectief worden aangevochten nadat de overlevering al heeft plaatsgevonden, terwijl het HvJ in genoemde uitspraak heeft bepaald dat dit vóór de overlevering moet kunnen. De overlevering moet daarom worden geweigerd, dan wel moet de behandeling van het overleveringsverzoek worden aangehouden om de Franse autoriteiten te laten weten dat het strafdossier aan de Franse advocaat ter beschikking moet worden gesteld, alvorens er wordt overgegaan tot overlevering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerefereerd aan het arrest van het HvJ in de zaken YC/JR (C-626/19 PPU en C-566/19 PPU) en heeft gesteld dat het Franse rechtssysteem voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het Franse rechtssysteem voldoende aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming en verwijst daarbij eveneens naar het arrest van het HvJ in de zaken YC/JR (C-626/19 PPU en C-566/19 PPU). Het HvJ heeft daarin geoordeeld dat de regeling van het Europees aanhoudingsbevel in Frankrijk voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming, omdat in de Franse rechtsorde procedurevoorschriften bestaan, die maken dat de evenredigheid van de beslissing van het openbaar ministerie om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen vooraf kan worden getoetst door de rechter, zelfs vrijwel gelijktijdig met de uitvaardiging ervan, en hoe dan ook na de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel, waarbij deze toetsing, naargelang van het geval, vóór of na de daadwerkelijke overlevering van de gezochte persoon kan plaatsvinden.
In de zaak PI (C-648/20 PPU), waarnaar de raadsman heeft verwezen, heeft het HvJ zich uitgelaten over de vraag of een rechtssysteem waarin zowel het Europees aanhoudingsbevel als de beslissing waarop dat bevel is gebaseerd, wordt uitgevaardigd door het openbaar ministerie en pas na overlevering van de gezochte persoon door de rechter kan worden getoetst, voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming. Die situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
le procureur de la république pres le tribunal judiciaire de Bordeaux(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.