Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Staatsanwaltschaft Hagen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
5.Strafbaarheid
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in dat geval weigeren.
- het onderzoek is in Duitsland uitgevoerd;
- de bewijsmiddelen bevonden zich in Duitsland en de Duitse rechtsorde was door de handel in verdovende middelen geschonden;
- de vervolging en berechting hebben plaatsgevonden in Duitsland en er ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
7.De uitvaardigende justitiële autoriteit
Family life
family lifevan de opgeëiste persoon (de rechtbank begrijpt: artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)). Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De echtgenote en drie minderjarige kinderen van de opgeëiste persoon hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland. De opgeëiste persoon woonde bij hen in Nederland. Hij is in 2019 weliswaar ongewenst verklaard, maar hij heeft recentelijk verblijfsrecht aangevraagd. Deze procedure bij de bestuursrechter loopt nog. Zodra de opgeëiste persoon niet langer ongewenst is, kan hij terugvallen op een verblijf in Nederland van 20 jaar. De raadsman meent dat de overlevering daarom moet worden geweigerd, dan wel dat de behandeling van het overleveringsverzoek moet worden aangehouden in afwachting van de uitspraak van de bestuursrechter.
family lifeniet aan de overlevering in de weg kan staan.
family lifekan enkel hierom al niet leiden tot weigering van de overlevering. Ook als de lopende procedure bij de bestuursrechter resulteert in toekenning van een verblijfsrecht aan de opgeëiste persoon, staat het recht op
family lifeniet aan de overlevering in de weg. Gelet op artikel 52 lid 1 van het Handvest, vormt overlevering een toegestane beperking op de uitoefening van het recht op
family life, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op
family life, verder niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat er in het concrete geval van de opgeëiste persoon evenmin onderscheidende factoren zijn ten aanzien van andere opgeëiste personen met een achterblijvend gezin.
9.Slotsom
10.Toepasselijke wetsbepalingen
11.Beslissing
Staatsanwaltschaft Hagen(Duitsland).