ECLI:NL:RBAMS:2021:2876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
13/751250-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 28 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Hagen in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 5 jaren en 6 maanden, opgelegd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

Tijdens de zitting op 14 mei 2021 is de verdediging ingegaan op de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW). De raadsman betoogde dat er onduidelijkheid bestond over de uitvaardiging van het EAB, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB door een bevoegde autoriteit was uitgevaardigd. De rechtbank verwierp ook het beroep op 'family life', aangezien de opgeëiste persoon ongewenst was verklaard en geen recht had om in Nederland te verblijven. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 2 en 13 van de OLW, in haar overwegingen betrokken. De beslissing om de overlevering toe te staan werd unaniem genomen door de rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751250-21
RK nummer: 21/1466
Datum uitspraak: 28 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2021 door de
Staatsanwaltschaft Hagen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres: [adres] ,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2021. Het verhoor heeft middels een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij geen nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor uitvoerlegging vatbaar vonnis van het Landgericht Hagen van 19 juni 2018, dossiernummer 46 KLs 4/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden en van een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, namelijk huisvesting in een ontwenningskliniek, waarvan volgens het EAB nog 836 dagen te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf en de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat ‘sectie d)’ van het EAB niet is ingevuld, zodat in het ongerede blijft hoe de gang van zaken op dit onderdeel is geweest. Hij heeft verzocht de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om nadere vragen hierover te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen onduidelijkheid bestaat over de gang van zaken. Zij heeft daarbij gewezen op de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit, waaruit volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting waar de vrijheidsstraf en vrijheidsbenemende maatregel zijn opgelegd. De opgeëiste persoon heeft dit ook bevestigd. Dat betekent ook dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat ‘sectie d)’ van het EAB niet is ingevuld en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit – in reactie op het verzoek van de het IRC om ‘sectie d)’ alsnog in te vullen – heeft laten weten dat het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft zelf ook verklaard dat hij aanwezig was bij de behandeling van zijn strafzaak. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat van de door de raadsman gestelde onduidelijkheid geen sprake is en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in dat geval weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland uitgevoerd;
  • de bewijsmiddelen bevonden zich in Duitsland en de Duitse rechtsorde was door de handel in verdovende middelen geschonden;
  • de vervolging en berechting hebben plaatsgevonden in Duitsland en er ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.De uitvaardigende justitiële autoriteit

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft laten weten dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet duidelijk is of het EAB is uitgevaardigd door een daartoe bevoegde autoriteit. Het EAB is weliswaar ondertekend door drie rechters, maar in ‘sectie i)’ van het EAB staat dat het EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie. De raadsman heeft subsidiair verzocht om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om hierover nadere vragen te stellen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat genoegzaam vaststaat dat het EAB door een bevoegde autoriteit is uitgevaardigd, namelijk door de drie rechters van het Landgericht die het EAB hebben ondertekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het in ‘sectie i)’ van het EAB genoemde ‘Staatsanwalt’ een kennelijke fout is, nu in het begeleidend schrijven is te lezen dat het EAB afkomstig is van het ‘Landgericht Hagen’ en het EAB ook is ondertekend door drie rechters werkzaam bij het betreffende ‘Landgericht’. Dat betekent dat het EAB is uitgevaardigd door een daartoe bevoegde rechterlijke autoriteit. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
8.
Family life
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering een inbreuk maakt op het recht op
family lifevan de opgeëiste persoon (de rechtbank begrijpt: artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)). Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De echtgenote en drie minderjarige kinderen van de opgeëiste persoon hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland. De opgeëiste persoon woonde bij hen in Nederland. Hij is in 2019 weliswaar ongewenst verklaard, maar hij heeft recentelijk verblijfsrecht aangevraagd. Deze procedure bij de bestuursrechter loopt nog. Zodra de opgeëiste persoon niet langer ongewenst is, kan hij terugvallen op een verblijf in Nederland van 20 jaar. De raadsman meent dat de overlevering daarom moet worden geweigerd, dan wel dat de behandeling van het overleveringsverzoek moet worden aangehouden in afwachting van de uitspraak van de bestuursrechter.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gesteld dat het recht op
family lifeniet aan de overlevering in de weg kan staan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon ongewenst is verklaard. Hij heeft op dit moment niet het recht om (bij zijn gezin) in Nederland te verblijven. Het recht op
family lifekan enkel hierom al niet leiden tot weigering van de overlevering. Ook als de lopende procedure bij de bestuursrechter resulteert in toekenning van een verblijfsrecht aan de opgeëiste persoon, staat het recht op
family lifeniet aan de overlevering in de weg. Gelet op artikel 52 lid 1 van het Handvest, vormt overlevering een toegestane beperking op de uitoefening van het recht op
family life, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op
family life, verder niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat er in het concrete geval van de opgeëiste persoon evenmin onderscheidende factoren zijn ten aanzien van andere opgeëiste personen met een achterblijvend gezin.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
Staatsanwaltschaft Hagen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.