In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Zaandam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 1 juli 2020 aan [eiser] was opgelegd. Na een uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2020, waarin het bezwaar van [eiser] ongegrond werd verklaard, heeft [eiser] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 april 2021 is [eiser] verschenen, bijgestaan door J.B.R. [eiser], terwijl de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de heffingsambtenaar de door [eiser] overgelegde stukken in bezwaar niet heeft meegenomen in de beoordeling, wat heeft geleid tot een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] gegrond verklaard en de bestreden uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand gelaten. Dit houdt in dat [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoed krijgt, maar voor het overige geen gelijk krijgt. De rechtbank oordeelt dat op de overgelegde scanfoto’s niet kan worden aangetoond dat er sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen, en dat [eiser] hiervoor geen bewijs heeft geleverd. De rechtbank bevestigt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij de Deskforce-methode als voldoende bewijs wordt erkend.
De uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.