In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een beroep van een pannenkoekenrestaurant tegen een aanslag rioolheffing voor het belastingjaar 2018. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 30 november 2019 een definitieve aanslag opgelegd van € 368,79, waarbij het restaurant als grootgebruiker werd aangemerkt vanwege een waterverbruik van 342 m³. De heffingsambtenaar stelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat minimaal 50% van het verbruikte water was gebruikt voor de bereiding van consumptieproducten, wat volgens de Verordening Rioolheffing Amsterdam noodzakelijk is om als kleinverbruiker te worden aangemerkt.
Tijdens de zitting op 14 april 2021 heeft de eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, betoogd dat het waterverbruik voornamelijk bestemd was voor de bereiding van producten zoals pannenkoeken, soepen en dranken, en dat dit water niet in het riool terechtkwam. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond hoeveel water niet was afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. De rechtbank bevestigde dat de heffingsambtenaar de hoeveelheid afgevoerd water correct had vastgesteld op 342 m³, en dat de eiser terecht als grootgebruiker was aangemerkt.
De rechtbank concludeerde dat de gebruikersbelasting rioolheffing niet specifiek is bedoeld voor kleine horecaondernemers, maar voor iedereen die meer dan 300 m³ water verbruikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Sullivan, in aanwezigheid van griffier I.N. van Soest.