In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, afpersing, dwang en bedreiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 15 augustus 2019, 4 november 2020 en 7 januari 2021. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güçlü. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de getuigen en de reclasseringswerker, mevrouw N.L.M. Zwaan, in overweging genomen.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de beschuldiging van afpersing werd niet bewezen geacht. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor mishandeling, omdat bewezen is dat hij de slachtoffer op 7 mei 2019 heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot letsel. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor bedreiging, omdat hij de slachtoffer heeft bedreigd met de dood. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd meegewogen in de strafoplegging.
De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd, omdat de verdachte recentelijk positieve stappen heeft gezet in zijn leven, zoals het vinden van werk en het oplossen van zijn schulden. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.