ECLI:NL:RBAMS:2021:2845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
1311065519
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en afpersing, veroordeling voor mishandeling en bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, afpersing, dwang en bedreiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 15 augustus 2019, 4 november 2020 en 7 januari 2021. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güçlü. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de getuigen en de reclasseringswerker, mevrouw N.L.M. Zwaan, in overweging genomen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de beschuldiging van afpersing werd niet bewezen geacht. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor mishandeling, omdat bewezen is dat hij de slachtoffer op 7 mei 2019 heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot letsel. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor bedreiging, omdat hij de slachtoffer heeft bedreigd met de dood. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd meegewogen in de strafoplegging.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd, omdat de verdachte recentelijk positieve stappen heeft gezet in zijn leven, zoals het vinden van werk en het oplossen van zijn schulden. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/110655-19
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 augustus 2019, 4 november 2020 en 7 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.N. Güçlü naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de reclasseringswerker, mevrouw N.L.M. Zwaan, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 7 mei 2019 [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) tegen het hoofd heeft geslagen en/of geschopt, waardoor één van haar tanden is afgebroken of uitgeslagen en/of haar kaak is gescheurd of gebroken (feit 1). Dit is primair ten laste gelegd als zware mishandeling, subsidiair als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als eenvoudige mishandeling.
Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij [slachtoffer] in de periode van 1 december 2018 tot en met 7 mei 2019 heeft afgeperst door haar te bedreigen met de dood en/of zware mishandeling en/of door haar te mishandelen (feit 2, primair). Subsidiair wordt hem verweten dat hij door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen iets te doen, namelijk het afgeven van geld.
Tenslotte wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 7 mei 2019 [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood door te zeggen: “If you call the cops, I kill you” (feit 3).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat feit 1 subsidiair en feit 3 bewezen kunnen worden.
Zij vraagt verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw voert geen verweer tegen het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Zij vraagt verdachte vrij te spreken van feit 2 en feit 3. Ten aanzien van feit 3 stelt zij dat er geen bewijs is dat de woorden van verdachte bij [slachtoffer] daadwerkelijk vrees hebben opgeroepen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat in het dossier geen bewijs voorhanden is voor feit 2, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring feit 1 (meer subsidiair) en feit 3
Feit 1
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 7 mei 2019 kort na 3.35 uur met [slachtoffer] gesproken. Zij hebben in een proces-verbaal opgenomen dat [slachtoffer] onder andere heeft verteld dat [verdachte] (naar later is gebleken verdachte) haar kort daarvoor heeft geschopt en geslagen. De verbalisanten zien dat zij zwellingen op haar voorhoofd, neus en kaak heeft, dat er minimaal één tand ontbreekt, dat meerdere tanden door de lip zijn geslagen en dat haar gezicht onder het bloed zit. Verbalisant [verbalisant 3] heeft later die ochtend met [slachtoffer] gesproken en in het proces-verbaal opgenomen dat [slachtoffer] heeft verteld dat [verdachte] haar meerdere malen heeft geslagen: hij heeft een tand uit haar mond geslagen en haar op haar kaak en lip geslagen. Ook heeft hij haar tegen haar been geschopt. Verdachte heeft op de zitting van 15 augustus 2019 onder meer verklaard dat hij ruzie heeft gehad met [slachtoffer] en dat hij twee ongecontroleerde bewegingen met zijn arm heeft gemaakt. Hij heeft toen ook gezegd dat hij niet weet waar hij [slachtoffer] heeft geraakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt en dat als gevolg daarvan pijn en letsel is opgetreden.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden hoe dit feit juridisch gekwalificeerd moet worden.
Primair
In de tenlastelegging van feit 1 primair wordt gesproken over zwaar lichamelijk letsel dat zou bestaan uit een afgebroken/uitgeslagen tand en/of een gebroken/gescheurde kaak. In het dossier is geen letselverklaring van een medisch deskundige beschikbaar. Op basis van de stukken in het dossier kan daarom niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een gebroken of gescheurde kaak. De rechtbank vindt op basis van die stukken wel bewezen dat een tand van [slachtoffer] is afgebroken dan wel uitgeslagen, omdat dit door de verbalisanten is waargenomen en daarvoor in dit geval geen specifieke medische deskundigheid vereist is.
Over het verloop van het herstel van het letsel is alleen bekend dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij een aantal malen een behandeling bij een tandarts moest ondergaan. De rechtbank heeft geen informatie over de eventuele medische noodzaak en de aard van deze behandelingen. Ook is geen informatie bekend over het uitzicht op herstel, behalve dat [slachtoffer] in juli 2019 telefonisch aan de politie heeft laten weten dat zij geen last meer heeft van letsel.
Hetgeen de rechtbank bekend is geworden over het letsel is dan ook ontoereikend om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair
De rechtbank vindt dat het handelen van verdachte ook niet als een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft niet verklaard dat hij opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - hier: het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het dossier bevat geen informatie over de manier waarop of de kracht waarmee door verdachte is geslagen en geschopt. Ook uit de verwondingen van [slachtoffer] kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte dit met zodanige kracht heeft gedaan dat er een aannemelijke kans aanwezig was dat er bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zal verdachte daarom vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair
De als meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] op 7 mei 2019 in Amsterdam is wel bewezen en de rechtbank zal verdachte daarvoor veroordelen.
Feit 3
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar sloeg en schopte en dat hij schreeuwde dat hij haar dood ging maken. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een mannenstem hoorde schreeuwen: “If you call the cops, I kill you”. Verdachte heeft op de zitting van 15 augustus 2019 verklaard dat hij ruzie had met [slachtoffer] , een ongecontroleerde beweging heeft gemaakt en heeft gezegd: “If you call the cops, I kill you”. De bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte op 7 mei 2019 [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1, meer subsidiair:
op 7 mei 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen slaan en schoppen tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
Feit 3:
op 7 mei 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "if you call the cops, I kill you” (als je de politie belt, maak ik je dood).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 171 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat een taakstraf eventueel mogelijk is. Zij heeft verzocht in ieder geval geen voorwaardelijke straf en geen toezicht van de reclassering op te leggen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] . Het gaat om een mishandeling binnen de relationele sfeer, waarbij [slachtoffer] verwondingen heeft opgelopen waarvoor zij behandeld moest worden. Verdachte heeft daarnaast [slachtoffer] bedreigd met de dood. Uit het dossier komt naar voren hoe bang [slachtoffer] die nacht is geweest en dat zij haar toevlucht heeft gezocht bij een omwonende die zich over haar heeft ontfermd. De rechtbank rekent dit alles strafverzwarend mee.
Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank ook naar de oriëntatiepunten die strafrechters landelijk hebben afgesproken. Bij een mishandeling met letsel geldt als uitgangspunt een geldboete van € 750,-, maar ook geldt dat bij huiselijk geweld een geldboete in beginsel niet passend wordt geacht. Bij bedreiging is het uitgangspunt een geldboete van € 250,- en ook daarbij geldt huiselijk geweld als een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapportage van psycholoog M.G.H. van Willigenburg van 27 december 2019. De psycholoog schrijft dat er gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en dat hiervan ook sprake was ten tijde van het tenlastegelegde. Zij adviseert verdachte wel volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de tenlastegelegde feiten, omdat op basis van de beschikbare informatie en gezien de ontkennende houding van verdachte niet gesproken kan worden van een doorwerking van de vastgestelde problematiek in zijn overwegingen en motieven ten tijde van het ten laste gelegde.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van Y. Stolte van 7 januari 2020. De reclasseringswerker schat het risico op recidive in als hoog. Zij noemt als beschermende factoren het goede contact dat verdachte heeft met zijn moeder, zijn kinderen en de moeder van zijn kinderen. Als risicofactoren noemt de reclassering dat betrokkene over weinig probleemoplossend vermogen beschikt en dat de psycholoog een cognitieve beperking heeft vastgesteld. Ook heeft hij geen zinvolle dagbesteding, een laag inkomen en schulden. De reclassering adviseert in haar rapport om een (deels) voorwaardelijke straf op teleggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling bij [naam instelling] voor agressieregulatie en een contactverbod met [slachtoffer] .
Verdachte heeft op de zitting van 7 januari 2021 verteld dat hij zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, waaronder het reclasseringstoezicht en het contactverbod met [slachtoffer] . De aanwezige deskundige, mevrouw Zwaan, heeft dit bevestigd. Verdachte heeft verder verteld dat hij zelf met het oplossen van zijn schulden gestart is en dat hij op eigen kracht betaald werk heeft gevonden. Momenteel werkt hij vijf dagen per week. De deskundige heeft op zitting aanvullend op het rapport verklaard dat zij gelet op deze recente ontwikkelingen geen meerwaarde meer ziet in het begeleiden van verdachte. Het opleggen van een verplichte behandeling bij [naam instelling] zal volgens haar niet uitvoerbaar zijn, omdat geen sprake is van een intrinsieke motivatie bij verdachte. Verdachte lost veel zelf op.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 6 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar verder niet met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank ziet op grond van dit alles geen aanleiding om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een proeftijd en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van vier weken passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, meer subsidiair:
Mishandeling;
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2021.
Bijlage - Tenlastelegging
[(---)]
.