ECLI:NL:RBAMS:2021:2813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
1331929320
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben vuurwapens en munitie, veroordeling voorhanden hebben nepwapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 december 2020 in Amsterdam vuurwapens, waaronder een aanvalsgeweer en een hagelgeweer, en munitie voorhanden heeft gehad. Subsidiair werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van nepwapens die op echte vuurwapens leken. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kon worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, heeft gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde, stellende dat er geen bewijs was dat het om echte wapens ging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er geen bewijs was dat de voorwerpen in de video en op de foto echte vuurwapens waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwerpen voorhanden had die zozeer op echte vuurwapens leken dat ze geschikt waren om iemand mee te bedreigen of af te dreigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, evenals de zorgen over zijn sociale netwerk en het risico op recidive. De rechtbank heeft besloten om de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien de verdachte het onvoorwaardelijk opgelegde strafdeel al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/319293-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 18 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. van der Woude naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – primair ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 december 2020 in Amsterdam vuurwapens, namelijk een aanvalsgeweer en een hagelgeweer, en munitie voorhanden heeft gehad. Subsidiair wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij in dezelfde periode in Amsterdam voorwerpen voorhanden heeft gehad die zozeer op echte vuurwapens leken dat ze geschikt waren om iemand mee te bedreigen of af te dreigen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Zij meent dat wel bewezen kan worden dat verdachte nepwapens in zijn bezit heeft gehad, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde omdat er geen bewijs is dat het echte wapens zijn geweest. Hij vraagt verdachte ook vrij te spreken van het voorhanden hebben van het nepwapen op de foto, omdat niet bewezen kan worden dat de foto in Nederland is gemaakt. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het nepwapen in de video heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij een internetsurveillance komt een agent op 23 september 2020 op Instagram een video tegen waarin een man te zien is die een voorwerp, dat lijkt op een automatisch vuurwapen, en een magazijn vasthoudt. Het daarbij getagde Instagramaccount blijkt van verdachte te zijn. Een andere agent die op 4 november 2020 verder onderzoek doet, ziet deze video opnieuw voorbij komen in een post op Instagram van 3 november 2020. De agent ziet op dat moment ook op Instagram een foto van een zittende man, met in zijn hand een voorwerp dat lijkt op een vuurwapen.
Verdachte heeft bekend dat hij de persoon is die in de video en op de foto te zien is.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank vindt dat het dossier geen bewijs bevat dat de voorwerpen, waarmee verdachte in de video en op de foto te zien is, echte vuurwapens zijn geweest. De verbalisant die het voorwerp op de foto heeft beoordeeld heeft geconcludeerd dat het voorwerp de uiterlijke kenmerken van een hagelgeweer heeft, maar dat op basis van de afbeelding niet met zekerheid gezegd kan worden dat het om een echt (kogel verschietend) exemplaar gaat of dat het gaat om een airsoft apparaat. De rechtbank vindt dat ook van het voorwerp in de video niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het een echt vuurwapen is. Van dergelijke aanvalsgeweren bestaan immers ook goed gelijkende namaakexemplaren en de rechtbank vindt dat op basis van de afbeelding niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het wapen echt is.
Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde bewezen
De rechtbank vindt het subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van het voorwerp in de video en ten aanzien van het voorwerp op de foto bewezen. Op basis van de processen-verbaal van de agenten, die de afbeeldingen van de voorwerpen bekeken hebben, vindt de rechtbank bewezen dat het gaat om voorwerpen die zodanig op een wapen gelijken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Verdachte heeft verklaard dat de foto een aantal jaren geleden in Suriname gemaakt is, maar de rechtbank schuift dit deel van zijn verklaring terzijde. Op pagina 163 van het dossier staat dat de foto gecreëerd is op 25 oktober 2020, zodat de rechtbank daarvan uitgaat en het verweer verwerpt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 december 2020 in Nederland wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen konden vormen en die zodanig op een wapen geleken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt waren, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een aanvalsgeweer, type AK-47, kaliber 7,62x39 mm en een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een hagelgeweer, type M500, kaliber 12, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 14 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een op te leggen straf de voorlopige hechtenis niet moet overstijgen en dat er geen ruimte is voor nog een voorwaardelijk deel. Daarbij moet rekening gehouden worden met het feit dat verdachte al een aantal maanden in zijn vrijheid wordt beperkt door de enkelband en dat verdachte in positieve zin is veranderd. Verdachte moet ook nog een flinke taakstraf uitvoeren.
De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte direct op te heffen. Er is niet langer sprake van ernstige bezwaren voor de voorlopige hechtenis nu het feit, waarvoor de officier van justitie een veroordeling vordert, een feit is waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de beschikking gehad over twee voorwerpen die grote gelijkenis vertoonden met echte vuurwapens. De aanwezigheid van (nep) vuurwapens vormt een groot gevaar in de samenleving. In het dossier bevindt zich geen bewijs dat het ging om echte wapens maar uit de verslaglegging door de verbalisanten, die de voorwerpen op de foto en in de video hebben bekeken, concludeert de rechtbank dat de vuurwapens niet van echt te onderscheiden zijn. Met een voorwerp dat op een echt wapen lijkt, kan een ander ook angst aangejaagd worden en dergelijke voorwerpen kunnen dan ook gebruikt worden bij het plegen van verdere strafbare feiten. De rechtbank rekent verdachte het voorhanden hebben van die nepwapens dan ook aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die Nederlandse strafrechters hebben opgesteld. Deze hanteren voor het voorhanden hebben van een echt lijkend vuurwapen als vertrekpunt een geldboete van € 550,-.
De rechtbank vindt een geldboete in dit geval echter niet op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder hij het strafbare feit heeft gepleegd.
Zo heeft de rechtbank op het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 25 februari 2021 gezien dat verdachte eerder door de strafrechter is veroordeeld voor wapenbezit. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte in de video en op de foto de nepwapens vast heeft gehad om, naar zijn zeggen, indruk te maken op anderen of om zich populair te maken bij anderen. Daarbij doet verdachte voorkomen alsof het om echte vuurwapens gaat. De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte geheel doordrongen is van de ernst van de situatie. Hij zegt weliswaar dat hij zal zorgen dat hij geen verboden wapens in een videoclip zal gebruiken maar hij neemt geen afstand van het maken van video’s met wapens als onderdeel van het creëren van een imago. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte zich realiseert dat het tonen van wapens in een video, op foto’s en op sociale media in het algemeen, kan bijdragen aan het normaliseren of verheerlijken van wapenbezit en dat het belangrijk is om dit te allen tijde te voorkomen.
De rechtbank heeft in het advies van de reclassering van 10 maart 2021 gelezen dat er zorgen bestaan over zijn sociale netwerk. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, op basis van de voorgeschiedenis en het milieu waarin verdachte zich lijkt te bewegen. De toezichthouder geeft aan dat verdachte afspraaktrouw is en een open houding heeft, maar dat hij wel selectief is in de onderwerpen waarover hij openheid van zaken geeft.
De rechtbank vindt het van belang dat de begeleiding, die verdachte nu enige tijd heeft, wordt voortgezet, net als de behandeling bij de Waag. Er lijkt sprake te zijn van positieve ontwikkelingen maar deze zijn nog erg pril. De rechtbank vindt een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden dan ook aangewezen.
De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op.
De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen, aangezien verdachte het onvoorwaardelijk opgelegde strafdeel al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het
subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) weken, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland aan de [adres 2] wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
Ambulante behandeling:
Veroordeelde is verplicht om tijdens de proeftijd mee te werken aan diagnostiek en een behandeling bij forensische polikliniek de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hij moet dit doen op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Meewerken aan schuldhulpverlening:
Veroordeelde moet gedurende de proeftijd deelnemen aan een gedragsinterventie, inhoudende dat hij moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen inhoudt. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Andere voorwaarde het gedrag betreffende:
Veroordeelde laat zich begeleiden door Stichting Jongeren die het Kunnen en houdt zich aan de afspraken die met de medewerkers van de stichting gemaakt worden. Hij stelt zich controleerbaar op in dit contact.
Geeft aan Reclassering Nederland te Amsterdam de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2021.