ECLI:NL:RBAMS:2021:2780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
1300618821
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en overtreding van gedragsaanwijzing door ex-partner met gevangenisstraf en maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van zijn ex-partner en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdachte, geboren in 1993, was gedetineerd en had een relatie met de aangeefster, met wie hij een zoon had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 12 december 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door herhaaldelijk contact met haar te zoeken via telefoon en sociale media, en door zich in de nabijheid van haar woning te bevinden, ondanks een eerder opgelegde gedragsaanwijzing die hem verbood contact met haar op te nemen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vier maanden had geëist, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een maatregel opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, die de verdachte verbiedt om contact te hebben met de aangeefster, met uitzondering van contact dat plaatsvindt onder toezicht van een hulpverlenende instantie in het kader van de omgang met hun zoon. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster meegewogen in haar beslissing, evenals het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/006188-21 (A) en 13/314222-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 29 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
gedetineerd in “ [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. J. Kleiman en mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat aangeefster [aangeefster] - ter zitting ook gehoord als getuige - en reclasseringswerker [persoon] hebben verteld.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat hij op 6 januari 2021 in of bij de [adres 2] is geweest, terwijl de officier van justitie hem door middel van een gedragsaanwijzing had verboden om daar te komen.
In zaak B is belaging van [aangeefster] tenlastegelegd. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 12 december 2020 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] door heel veel contact te zoeken via de telefoon, social media, bij haar in de straat te zijn, aan te bellen en door vrienden van [aangeefster] te benaderen, waarbij hij de bedoeling had om haar te dwingen iets te doen, niet te doen, toe te laten of haar bang te maken.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De rechtbank merkt ambtshalve op dat zich in het dossier ten aanzien van zaak B geen klacht in het dossier bevindt, terwijl vervolging wegens belaging alleen kan plaatsvinden op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. Het dossier bevat wel een aangifte. De rechtbank vindt dat in dit geval het bestaan van een klacht kan worden aangenomen omdat zij op grond van het onderzoek op de terechtzitting kan vaststellen dat aangeefster ten tijde van het opmaken van die aangifte de bedoeling had dat er vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Zoals blijkt uit de aangifte, heeft zij de aangifte gedaan omdat zij wilde dat het gedrag van verdachte zou stoppen. Hiervoor was de tussenkomst van politie en justitie nodig. Op de zitting heeft zij aangegeven dat het gedrag van verdachte veel effect op haar en hun gezamenlijke zoon heeft gehad. Ze voelde zich niet prettig alleen thuis en dacht goed na voor ze de deur uitging. De rechtbank vindt dat uit de inhoud van haar verklaringen onmiskenbaar de wens volgt dat tot vervolging van verdachte zal worden overgegaan ter zake belaging. Daarmee is aan het klachtvereiste voldaan en acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Ook in zaak A is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde in zaak A bewezen kan worden. Een buurvrouw heeft verdachte die dag gezien in de buurt van de woning van [aangeefster] en agenten hebben hem in de buurt aangehouden.
Het ten laste gelegde in zaak B kan bewezen worden op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] en de historische gegevens van de twee telefoonnummers van [aangeefster] . Verdachte is op 12 december 2020 ook aangehouden met twee telefoons op zak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In zaak A heeft mr. Kleiman zich voor wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Mr. Van Gijssel heeft in zaak B primair vrijspraak bepleit. Hij heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het onderzochte telefoonnummer [nummer 1] van verdachte is. Verdachte heeft zelf in het politieverhoor aangegeven dat zijn telefoonnummer [nummer 2] is. Op pagina 15 staat dat de agent via dit telefoonnummer met verdachte gebeld heeft maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat verdachte de persoon is die de telefoon heeft opgenomen. De processen-verbaal op pagina 15 en 18 mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Verdachte heeft wel gezegd dat het zou kunnen dat hij [aangeefster] vaker heeft gebeld, maar dat is onvoldoende om tot bewijs van belaging te komen. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat, indien de rechtbank meent dat het telefoonnummer van verdachte is, het feit pas vanaf oktober 2020 en alleen voor het telefonisch contact bewezen kan verklaard worden. Voor de overige handelingen geldt dat deze niet stelselmatig en structureel hebben plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak B:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 12 december 2020 schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster [aangeefster] .
Contacten
[aangeefster] heeft op 4 oktober 2020 aangifte gedaan van belaging. Zij heeft onder meer verklaard dat zij een relatie heeft gehad met verdachte en dat zij samen een zoontje hebben. [aangeefster] heeft de relatie in de eerste helft van 2020 beëindigd. Verdachte en [aangeefster] hadden contact met elkaar over hun zoontje en de omgang tussen vader en zoon. [aangeefster] heeft sinds het verbreken van de relatie een aantal keer het telefoonnummer van verdachte geblokkeerd omdat zij vond dat het contact niet goed verliep. Zij heeft het contact vervolgens weer hersteld vanwege hun zoontje.
Op 2 oktober 2020 heeft zij na een vervelend verlopen WhatsApp-gesprek met verdachte aan hem te kennen gegeven dat zij niet wilde dat hij nog contact met haar opnam en heeft zij hem weer geblokkeerd op haar telefoon en op sociale media.
Zij heeft verklaard dat verdachte diezelfde avond nog herhaaldelijk telefonisch contact met haar heeft gezocht. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer [nummer 1] die avond zes keer gebeld heeft naar het telefoonnummer van [aangeefster] . Anders dan de verdediging is de rechtbank van mening dat kan worden vastgesteld dat verdachte het telefoonnummer [nummer 1] heeft gebruikt. Dit blijkt uit het proces-verbaal Onderzoek Historische verkeersgegevens waarin staat dat agent [naam] op dat telefoonnummer met verdachte een zogenoemd stop-gesprek heeft gevoerd. [aangeefster] heeft als getuige op de zitting van 15 april 2021 bevestigd dat verdachte dit telefoonnummer gebruikte en dit aan de rechtbank laten zien op haar mobiele telefoon.
Uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] , die die avond bij [aangeefster] was, blijkt dat verdachte die avond ook telefonisch contact zocht met [getuige] . [getuige] heeft verder verklaard dat zij verdachte die avond bij de lift van de flat van [aangeefster] heeft gezien. [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte die avond ook telefonisch contact opnam met haar nicht en met haar broertje.
[aangeefster] heeft een tweede aangifte gedaan van belaging op 12 december 2020. Zij werd vroeg in de ochtend een aantal keer gebeld door een anoniem nummer. Vervolgens belde verdachte haar via Facebook en zocht hij contact via Facebook Messenger. Kort daarna werd er aangebeld bij [aangeefster] . Zij deed niet open. In de tussentijd werd ze weer anoniem gebeld. Toen er later weer werd aangebeld, herkende [aangeefster] via de intercom de stem van verdachte. Tegen de agenten die ter plaatse waren gekomen heeft [aangeefster] laten weten dat verdachte in de auto zat die voor de deur stond. De agenten zagen hem op dat moment niet. De agenten hebben geverbaliseerd dat zij kort daarna bericht kregen dat verdachte was weggereden bij de woning van [aangeefster] en zij zagen hem rijden in dezelfde auto die [aangeefster] hen kort daarvoor had aangewezen. Zij hebben verdachte vervolgens aangehouden.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van de twee telefoonnummers van [aangeefster] is gebleken dat verdachte met gebruikmaking van het telefoonnummer [nummer 1] veelvuldig naar de telefoonnummers van [aangeefster] heeft gebeld: in de periode van 17 oktober tot en met 30 november 2020 in totaal 76 keer naar nummer [nummer 3] en in de periode van 1 augustus tot 29 oktober 2020 in totaal 101 keer naar nummer [nummer 4] .
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van het dossier bewezen dat verdachte in de periode van 2 oktober tot en met 12 december 2020 [aangeefster] meermalen heeft gebeld, onder meer in de nacht. Ook is hij meerdere malen bij [aangeefster] voor de deur of in de straat geweest. Hij heeft ook geprobeerd via sociale media en via bekenden van [aangeefster] met [aangeefster] in contact te komen. Dit terwijl het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat [aangeefster] dit niet wenste, te meer omdat [aangeefster] dit ook aan hem kenbaar had gemaakt. Dat verdachte naar eigen zeggen contact wilde vanwege zijn zoon, doet niet af aan het feit dat verdachte haar is blijven benaderen terwijl zij dat duidelijk niet wilde. Nu dit in ieder geval vanaf 2 oktober 2020 voor verdachte duidelijk heeft moeten zijn, zal de rechtbank die dag als de begindatum van de bewezen verklaarde periode hanteren.
De rechtbank vindt dan ook dat sprake is geweest van een opzettelijke, wederrechtelijke, stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] . Alle bewezen geachte handelingen zijn in onderling verband beschouwd zodanig stelselmatig dat er sprake is van belaging. Verdachte had als oogmerk [aangeefster] te dwingen te dulden dat met haar contact werd opgenomen en hem te zien en haar te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken.
Zaak A:
De rechtbank zal dit feit bewezen verklaren. De officier van justitie heeft aan verdachte op 12 december 2020 een gedragsaanwijzing opgelegd voor de duur van maximaal 90 dagen, inhoudende dat hij geen contact mocht hebben met [aangeefster] en dat hij niet mocht komen in of op de straat waar [aangeefster] woonde. Uit de akte blijkt dat die gedragsaanwijzing op 12 december 2020 in persoon aan verdachte is uitgereikt. De aanwijzing liep dus vanaf dat moment en was op 6 januari 2021 nog van kracht.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 6 januari 2021 niet aan deze gedragsaanwijzing heeft gehouden. Verdachte is op die dag door agenten gezien op de twaalfde verdieping van de flat waar [aangeefster] woont en later door andere agenten bij de nooddeur van de flat aangehouden. Verdachte heeft op de zitting ook erkend dat hij die dag bij de flat van [aangeefster] is geweest.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 6 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 december 2020 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende een bevel aan verdachte om zich niet op te houden in/op [adres 2] en zich te onthouden van contact met de volgende perso(o)n(en): [aangeefster] , geboren op [geboortedatum aangeefster] , door zich op bovengenoemde datum op te houden in of bij [adres 2] te [plaatsnaam] ;
Zaak B:
in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 12 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] door zeer veelvuldig contact te zoeken via telefoon en social media en door bij [aangeefster] in de straat te zijn en door meermalen bij [aangeefster] aan te bellen en door vrienden en kennissen van [aangeefster] te benaderen, met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 2 jaar, inhoudende een contactverbod met aangeefster, met uitzondering van contact met tussenkomst van een hulpverlenende instantie, bijvoorbeeld Veilig Thuis, in verband met de omgang met zijn zoon. Per overtreding van dit verbod vindt de officier van justitie 7 dagen hechtenis op zijn plaats, met een maximum van in totaal 6 maanden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Mr. Kleiman heeft in zaak A verzocht om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden, zoals toezicht van de reclassering en een eventuele meldplicht en medewerking aan onderzoek en bijvoorbeeld ambulante behandeling. De reclassering kan dan bijvoorbeeld via Veilig Thuis proberen contact te leggen tussen verdachte en zijn zoontje.
Mr. Van Gijssel heeft in zaak B gesteld dat het zwaartepunt moet liggen op een waarschuwing en heeft verzocht de nadruk op een voorwaardelijk strafdeel te leggen. Het is een lastige situatie voor verdachte dat er geen contact met zijn zoon is. De raadsman heeft er ook op gewezen dat artikel 63 Sr van toepassing is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een periode van ruim twee maanden stalken van zijn ex-partner, tevens de moeder van zijn zoon. Hij deed dit door veelvuldig op indringende en intensieve wijze contact met haar te zoeken, telefonisch - al dan niet via anonieme telefoonnummers- en via sociale media, door zich bij haar woning op te houden en door contact op te nemen met haar familie en bekenden. Dit terwijl aangeefster hem in ieder geval op 2 oktober 2020 te kennen had gegeven dat zij geen contact met hem wenste te hebben. Zij heeft op de zitting aangegeven dat dit alles haar en hun zoon angstig heeft gemaakt. Zij voelde zich niet veilig in haar woning en was behoedzaam als zij ergens naartoe ging. Zij is inmiddels ook verhuisd naar een voor verdachte onbekend adres. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad en enkel aan zijn eigen belang gedacht. Nadat de officier van justitie aan verdachte in december 2020 een gedragsaanwijzing heeft opgelegd, die inhield dat verdachte geen contact met aangeefster mocht hebben en dat hij zich niet in de straat van haar woning mocht bevinden, heeft verdachte die aanwijzing genegeerd en is op 6 januari 2021 naar de (toenmalige) straat van aangeefster gegaan. De rechtbank rekent verdachte beide feiten zwaar aan.
De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met straffen die doorgaans voor deze feiten worden opgelegd.
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de straf ook naar het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 10 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op 23 december 2020 onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding op 13 en 14 december 2020 van dezelfde gedragsaanwijzing. Deze veroordeling betekent dat sprake is van herhaling waar het de overtreding van de gedragsaanwijzing op 6 januari 2021 betreft. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee. De veroordeling betekent tegelijkertijd dat verdachte na het plegen van feit B voor een ander feit is veroordeeld, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Psycholoog drs. R.S. Turk heeft geprobeerd om onderzoek te doen naar de geestvermogens van verdachte. De psycholoog heeft echter in het rapport van 12 februari 2021 aangegeven dat het niet mogelijk was om met verdachte in gesprek te gaan. Verdachte verkeerde beide ontmoetingen onder invloed en bleek niet in staat om aan het onderzoek mee te werken. Reclassering Inforsa heeft in het reclasseringsadvies van 28 januari 2021 aangegeven dat men zorgen heeft rondom het psychosociaal functioneren van verdachte en dat het risico op recidive hoog wordt ingeschat. De reclassering ziet gezien de houding van verdachte geen mogelijkheden om met interventies de risico’s te beperken. Op de zitting heeft verdachte aangegeven dat hij geen hulp wenst en de reclasseringswerker heeft te kennen gegeven dat zij geen heil ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden nu zij voorziet dat verdachte er niet aan mee zal werken.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De rechtbank ziet in het geringe strafblad van verdachte wel aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Tegelijkertijd dient dit te gelden als forse waarschuwing voor verdachte dat hij niet nogmaals een strafbaar feit moet plegen. Gezien de houding van verdachte en het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, in dit geval passend.
Daarnaast vindt de rechtbank het nodig een maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende dat verdachte gedurende 2 jaar geen direct of indirect contact mag hebben met [aangeefster] , behalve als dit contact geschiedt in het kader van een omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige zoon en dit contact plaatsvindt onder toezicht en/of op voorwaarden van een hulpverlenende instantie, zoals bijvoorbeeld Veilig Thuis, die zich bezighoudt met de omgang tussen verdachte en zijn zoon. Om deze maatregel kracht bij te zetten, heeft iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis van 14 dagen te gelden, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich weer belastend zal gedragen jegens [aangeefster] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 63, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Zaak B:
Belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaarop
geenenkele wijze
- direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster]
, geboren [geboortedatum aangeefster] , anders dan door tussenkomst en/of met instemming van
Veilig Thuis of een soortgelijke hulpverlenende instantie in het kader van afspraken over de
omgang met [naam zoon] , voor zover die instantie dat noodzakelijk acht en onder de door
die instantie aan te geven voorwaarden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 (veertien) dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2021.