ECLI:NL:RBAMS:2021:277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
13/264891-20 (Promis), 13/063972-20 (tul) en 23/003682-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling, bedreiging en mishandeling met vernielingen in een ziekenhuis

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die op 10 oktober 2020 in Amsterdam een desinfectiepaal naar een beveiliger gooide en hem bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de desinfectiepaal met kracht in de richting van de beveiliger heeft gegooid, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft ook een elektrische schuifdeur en een balie van het OLVG-ziekenhuis beschadigd. Daarnaast is hij veroordeeld voor de mishandeling van een vrouw op 18 oktober 2020. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte werd veroordeeld tot 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/264891-20 (Promis), 13/063972-20 (tul) en 23/003682-17 (tul)
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [gedaagde] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij in Amsterdam:
op 10 oktober 2020 heeft geprobeerd om beveiliger [slachtoffer 1] van het OLVG-ziekenhuis (locatie West) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een desinfectiezuil in zijn richting te gooien;
op 10 oktober 2020 diezelfde beveiliger heeft bedreigd;
op 10 oktober 2020 een schuifdeur, een prullenbak, een desinfectiezuil en een balie van het OLVG-ziekenhuis (locatie West) heeft vernield;
hij op 10 oktober 2020 een schuifdeur van het OLVG-ziekenhuis (locatie Oost) heeft vernield;
hij op 18 oktober 2020 een voor hem onbekende vrouw genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van beveiliger [slachtoffer 1] , de verklaring van getuige [getuige 1] , de foto’s van de vernielingen bij OLVG locatie West, de aangifte van het hoofd beveiliging van OLVG locatie Oost, de camerabeelden van de trap tegen de schuifdeur en het ruw opentrekken, de offerte van het OLVG locatie West waarin de schade wordt berekend en de gedeeltelijke bekentenis van verdachte.
Met betrekking tot de poging zware mishandeling van beveiliger [slachtoffer 1] (feit 1) heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en uit de camerabeelden die ter zitting zijn bekeken, blijkt dat verdachte de desinfectiezuil vanaf korte afstand met flinke kracht richting de beveiliger heeft gegooid. Op de camerabeelden is te zien dat het gaat om een glimmende paal die van aluminium of ijzer lijkt te zijn. Door deze paal met het zware voetstuk richting het hoofd van de beveiliger te gooien, heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 5 kan ook worden bewezen. Volgens de officier van justitie passen de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] bij de beschrijving van de camerabeelden van de Lidl door verbalisant [verbalisant] . De stelling van aangeefster en de getuige dat verdachte aangeefster heeft geslagen, vindt bovendien steun in de letselrapportage betreffende aangeefster.
3.2.
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft de desinfectiezuil naar achteren gegooid, maar hij heeft niet gezien dat hij deze richting [slachtoffer 1] gooide. Op basis van de camerabeelden kan bovendien worden vastgesteld dat de desinfectiezuil een lichte kunststof paal was, die zonder veel kracht in de richting van de beveiliger is gegooid. De voet van de zuil is niet in de buurt van het gezicht van de beveiliger gekomen en de beveiliger heeft de paal zonder veel moeite opgevangen.
Verder was er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel als de beveiliger de paal niet zou hebben opgevangen. Hij had dan wellicht pijn en (licht) letsel opgelopen, maar niet meer dan dat.
Ook ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Volgens verdachte ging de agressie uit van aangeefster [slachtoffer 2] en haar vriendin, getuige [getuige 2] . Verdachte heeft aangeefster niet geslagen, maar heeft haar een ‘afhoudende’ trap gegeven toen zij hem aanviel. Dat de vrouwen verdachte aanvielen blijkt ook uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] . Uit de letselrapportage betreffende aangeefster blijkt dat er slechts sprake was van zeer beperkt letsel. De wondjes aan haar handen en benen kunnen zijn veroorzaakt door het slaan en schoppen door aangeefster zelf. Daarnaast staat in de letselrapportage weliswaar dat “het geconstateerde letsel goed kan worden verklaard door de genoemde toedracht”, maar de arts heeft daarbij alleen rekening gehouden met het door aangeefster geschetste scenario.
De raadsman heeft geconcludeerd dat – behalve de aangeefster en haar vriendin – er geen enkele getuige is die heeft verklaard dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Op de camerabeelden is wel te zien dat aangeefster een slaande beweging naar verdachte maakt. Dit betekent volgens de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster en haar vriendin – die hebben verklaard dat alleen verdachte zich zou hebben misdragen – niet kloppen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle feiten bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Feit 1
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van beveiliger [slachtoffer 1] . De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] , op de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden die ter zitting zijn bekeken en op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij, toen hij wegliep, de desinfectiezuil naar achteren heeft gesmeten.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en zijn collega [getuige 1] achter verdachte aan liepen toen verdachte naar buiten liep. [slachtoffer 1] zag dat verdachte een ijzeren paal met daarin een desinfectievloeistof oppakte en zich omdraaide richting [slachtoffer 1] . Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat verdachte, vanaf ongeveer een meter afstand, deze paal op [slachtoffer 1] gooide.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij – achter [slachtoffer 1] – achter verdachte aan liep om hem naar buiten te begeleiden. Zij zag dat verdachte de desinfectiepaal oppakte, dat hij zich omdraaide en dat hij de paal gericht en met kracht naar [slachtoffer 1] gooide.
De rechtbank heeft ter zitting de camerabeelden van het incident bekeken. Zij heeft waargenomen dat beveiliger [slachtoffer 1] vlak achter verdachte liep op het moment dat verdachte in een snelle beweging een op de grond liggende desinfectiepaal – van glimmend materiaal lijkend op aluminium of staal – met de vierkante voet omhoog – vanaf korte afstand en met kracht naar achteren richting [slachtoffer 1] gooide. Op de camerabeelden was te zien dat verdachte, tijdens het gooien van de paal, zijn hoofd meedraaide naar achteren in de richting waar hij de paal heen wierp. De paal vloog richting het lichaam en hoofd van [slachtoffer 1] , die de paal kon opvangen. De voet van de paal bevond zich op dat moment boven het hoofd van [slachtoffer 1] . De rechtbank leidt uit haar waarneming van de beelden af dat verdachte de paal gericht naar [slachtoffer 1] heeft gegooid.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] achter hem liep op het moment dat hij de desinfectiepaal naar achteren gooide. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Op de camerabeelden was immers te zien dat verdachte vlak voor het gooien van de paal nog in discussie was met de beveiligers, die hem hadden verzocht het ziekenhuis te verlaten. Verdachte liep richting de uitgang en de beveiligers liepen achter hem aan. [slachtoffer 1] was op het moment van het gooien van de paal nog maar korte afstand verwijderd van de plaats waar hij met verdachte had staan praten. Verdachte moet dus hebben geweten dat [slachtoffer 1] zich op dat moment ongeveer op de plek bevond waar hij de paal heen gooide. Daarbij komt dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, tijdens het gooien van de paal
heeft gekeken in de richting waar hij de paal heen gooide.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zou intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf korte afstand en met kracht een vierkante (met vier puntige hoeken) voet van een aluminium of stalen (en dus relatief zware) desinfectiepaal, die stevig genoeg was om zelfstandig op de grond te staan en zwaar genoeg was om schade aan te richten aan de balie van het ziekenhuis, in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegooid. De voet kwam vlak boven het hoofd van [slachtoffer 1] terecht, waarna de paal door hem werd opgevangen. Dat het goed is afgelopen is op geen enkele wijze aan verdachte te danken. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, bijvoorbeeld in de vorm van ontsierende littekens in het gezicht. De enkele omstandigheid dat de voet van de paal niet ter hoogte van het gezicht van [slachtoffer 1] terechtkwam, maar iets daarboven, doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Feit 2
De rechtbank acht, op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] , bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend tegen hem te zeggen: “Raak mij niet aan. Ik schiet je neer. Ik pop je neer” en “Als ik je tegen kom maak ik je dood”.
Feit 3
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte een elektrische schuifdeur en een balie bij het OLVG-ziekenhuis, locatie West, heeft beschadigd. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] , op de foto’s van de balie en op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij een desinfectiepaal tegen de balie heeft gesmeten en tegen de schuifdeur heeft getrapt.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte een prullenbak en een desinfectiezuil heeft vernield, beschadigd, weggemaakt of onbruikbaar heeft gemaakt. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte een elektrische schuifdeur in het OLVG-ziekenhuis, locatie Oost, heeft vernield. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tegen de schuifdeur heeft getrapt. De rechtbank verwijst naar de aangifte van [naam 1] en de beschrijving van de camerabeelden van het OLVG-Oost door verbalisant [verbalisant] . Verder blijkt uit het dossier dat de hulp van de technische dienst moest worden ingeroepen om de deur te herstellen.
Feit 5
Verdachte heeft over dit feit verklaard dat hij op 18 oktober 2020 ruzie heeft gehad met een vrouw op de parkeerplaats bij de Lidl. Hij was met deze vrouw en haar vriendin in gesprek, toen zij plotseling begonnen te schelden. Hij heeft zelf ook gescholden. De vrouw probeerde hem te slaan. Hierop heeft verdachte zich verdedigd door haar een ‘afhoudtrap’ te geven met de onderkant van zijn voet. De vrouw viel hierdoor op de grond. Nadat de vrouw hem weer wilde slaan, heeft verdachte haar een trap in haar buik gegeven. Naar eigen zeggen heeft verdachte de vrouw niet geslagen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 18 oktober 2020 parkeerden zij en haar vriendin, getuige [getuige 2] , hun auto bij de Lidl bij de Jan Tooropstraat te Amsterdam. Er stond een man (naar later bleek: verdachte) bij een auto aan de overkant van de straat, die opmerkingen naar hen maakte. Nadat aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] hun boodschappen hadden gedaan, liepen zij terug naar de auto. Zij zagen dat verdachte nog steeds bij de auto stond en iets aan het eten was. Toen de vrouwen in de auto waren gestapt, zagen zij dat verdachte vanaf de overkant van de weg voedsel in de richting van hun auto gooide. Er is rode saus op de auto en de trui van getuige [getuige 2] terecht gekomen. Aangeefster en haar vriendin zijn hierop naar verdachte toegelopen. Getuige [getuige 2] sprak hem aan. Hierop trapte verdachte aangeefster [slachtoffer 2] in haar maag, waardoor zij een hevige pijnscheut voelde en op de grond viel. Aangeefster stond op en wilde verdachte duwen, maar toen sloeg hij meerdere malen met zijn vuisten hard op haar lichaam. Aangeefster werd in haar gezicht en op haar arm geraakt en voelde een hevige pijnscheut in haar linkerzij. [getuige 2] probeerde verdachte aan zijn jas weg te trekken maar dat lukte niet. Vervolgens heeft verdachte aangeefster onderuit getrapt, waardoor zij wederom ten val kwam. Uiteindelijk zijn de vrouwen naar het politiebureau gereden om aangifte te doen. Na ongeveer een minuut kwam verdachte ook het politiebureau binnen. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat haar neus, lip, enkels, kuiten en pols zeer deden. Haar lip en jukbeen waren gezwollen en haar jukbeen was rood.
Getuige [getuige 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] in haar buik schopte en dat [slachtoffer 2] ten val kwam. Toen aangeefster [slachtoffer 2] opstond en hem duwde, sloeg verdachte haar meerdere malen met zijn vuist op haar gezicht en lichaam. Daarna heeft getuige [getuige 2] geprobeerd hen uit elkaar te halen en vervolgens zag zij dat verdachte aangeefster onderuit schopte, waardoor aangeefster opnieuw ten val kwam.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] betrouwbaar. In de letselrapportage van 21 oktober 2020 betreffende aangeefster wordt een beschrijving gegeven van letsel aan (onder andere) haar neusrug, haar bovenlip en haar linkerarm. Volgens de forensisch arts past de gemelde toedracht goed bij het waargenomen letsel. De enkele omstandigheid dat de arts daarbij is uitgegaan van het door aangeefster geschetste scenario, doet niet af aan de betrouwbaarheid van die uitspraak van de arts. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat ook verdachte letsel heeft opgelopen bij het incident.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] worden daarnaast in grote lijnen bevestigd door de beschrijving van de bewegende camerabeelden van de Lidl door verbalisant [verbalisant] . Verbalisant beschrijft in het proces-verbaal van bevindingen dat omstreeks 15:23:15 uur te zien is dat getuige [getuige 2] uit haar auto stapt en met versnelde pas wegloopt. Rond 15:23:36 uur is te zien dat verdachte en aangeefster met elkaar in gevecht zijn, waarbij verdachte slaande en stompende bewegingen maakt terwijl hij met versnelde pas achter aangeefster aanloopt. De verbalisant beschrijft dat te zien is dat aangeefster met versnelde pas achteruit loopt om te voorkomen dat zij wordt geraakt. Rond 15:23:41 uur loopt aangeefster met versnelde pas achter verdachte aan, terwijl verdachte van haar wegloopt. Aangeefster maakt een slaande beweging richting het hoofd van verdachte. Rond 15:23:45 uur is te zien dat verdachte achter aangeefster aanloopt en haar onderuit trapt. Aangeefster komt hierbij ten val. Vervolgens trapt verdachte met zijn rechterbeen en/of -voet tegen het lichaam van aangeefster. Rond 15:23:48 uur is te zien dat aangeefster op de grond blijft liggen.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht in haar gezicht en op haar lichaam te slaan, door in haar buik te trappen en door haar onderuit te trappen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 10 oktober 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) (op korte afstand) een paal (met desinfectiemiddel) in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gesmeten;
2.
op 10 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Raak mij niet aan. Ik schiet je neer. Ik pop je neer” en “Als ik je tegen kom maak ik je dood”;
3.
op 10 oktober 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- een elektrische schuifdeur en
- een balie,
die aan een ander, te weten aan het ziekenhuis Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (locatie West) (gevestigd aan de Jan Tooropstraat) toebehoorden, heeft beschadigd;
4.
op 10 oktober 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een elektrische schuifdeur, die aan een ander, te weten aan het ziekenhuis Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (locatie Oost) (gevestigd aan het Oosterpark) toebehoorde, heeft vernield;
5.
op 18 oktober 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht)
- meermalen in haar gezicht en op haar lichaam te slaan en
- in haar buik te trappen en
- onderuit te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft ten aanzien van feit 5 een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangeefster en haar vriendin, waartegen verdachte zich mocht verdedigen, en dat zijn handelen als proportioneel kan worden aangemerkt.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat dit verweer niet kan slagen.
De rechtbank stelt vast dat uit de beschrijving van de camerabeelden van de Lidl niet blijkt wie als eerst geweld heeft gebruikt. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] als eerste geweld hebben gebruikt. De rechtbank gaat daarbij uit van het scenario zoals dat door hen is geschetst, waarin verdachte de confrontatie met de vrouwen heeft opgezocht door voedsel in hun auto te gooien. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hierdoor rode saus op haar grijze trui terecht is gekomen. Aangeefster heeft verklaard dat er rode saus op de auto van [getuige 2] terecht is gekomen. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] vinden steun in de foto’s op dossierpagina 108, waarop foto’s van de auto van [getuige 2] en een mouw van een grijze trui te zien zijn met daarop rode vlekken. Daar komt bij dat bij aangeefster [slachtoffer 2] wel letsel is geconstateerd en bij verdachte niet, en dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] in grote lijnen overeenkomen met de beschrijving van de camerabeelden over de aanloop naar het incident. Verbalisant [verbalisant] beschrijft namelijk dat op de camerabeelden is te zien dat de vriendin van aangeefster gebaart naar iemand aan de overkant van de straat, dat de vrouwen vervolgens een paar minuten uit beeld verdwijnen (waarschijnlijk om boodschappen te doen) en dat zij vervolgens terugkeren bij hun auto. Daarna is te zien dat de vriendin van aangeefster met versnelde pas wegloopt. Even later komen aangeefster en verdachte in beeld, waarbij verbalisant [verbalisant] beschrijft dat verdachte stompende en slaande bewegingen maakt terwijl hij achter aangeefster aanloopt. Daarna is te zien dat aangeefster slaande bewegingen naar verdachte maakt, waarna hij aangeefster onderuit trapt. Gelet op deze beschrijving van de camerabeelden acht de rechtbank de verklaring van de getuige [getuige 3] niet betrouwbaar omdat deze hiervan op belangrijke onderdelen afwijkt. Bovendien wijkt de verklaring van de getuige [getuige 3] ook af van de verklaring van verdachte, nu [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte aangeefster en [getuige 2] enkel zou hebben geduwd.
De rechtbank gaat er, gelet op het bovenstaande, van uit dat verdachte de agressor was. Het is niet aannemelijk dat er op de momenten waarop verdachte aangeefster sloeg en (onderuit) trapte, sprake was van een noodweersituatie. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt weliswaar dat aangeefster ook een slaande beweging richting verdachte heeft gemaakt, maar dat gebeurde pas nadat verdachte geweld tegen haar had gebruikt. Er was voor verdachte geen sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen, nu hij zelf de confrontatie is aangegaan en de eerste geweldshandeling heeft verricht. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Gedurende die proeftijd moet verdachte zich houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 21 december 2020.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich realiseert dat hij niet zo had mogen handelen. Hij meende echter dat hij dringend medische hulp nodig had, aangezien hij al drie dagen barstende hoofdpijn had en uiteindelijk een voorhoofdsholteontsteking bleek te hebben. Verdachte heeft vooraf telefonisch een afspraak gemaakt en is naar het ziekenhuis gegaan, waar hij lang moest wachten, niet is geholpen en weg moest. Dat is geen rechtvaardiging maar wel een verklaring voor het handelen van verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij de strafoplegging.
Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman opgemerkt dat – mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van dit feit – uit het dossier blijkt dat ook aangeefster en haar vriendin zich niet onbetuigd hebben gelaten. Dit moet in het voordeel van verdachte worden meegewogen in de straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en poging zware mishandeling van beveiliger [slachtoffer 1] . Verdachte heeft een desinfectiepaal met kracht richting deze beveiliger gegooid, waarbij de voet van de zuil maar net boven het hoofd van de beveiliger uitkwam. Verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer 1] de zuil heeft kunnen opvangen en niet ernstig gewond is geraakt.
Daarnaast heeft verdachte mevrouw [slachtoffer 2] mishandeld. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van mevrouw [slachtoffer 2] en heeft hij bij haar pijn en letsel veroorzaakt.
Verder heeft verdachte vernielingen aangericht in twee locaties van het OLVG-ziekenhuis, omdat hij daar – naar zijn mening ten onrechte – niet werd geholpen. Het mag zo zijn dat verdachte ten tijde van deze vernielingen veel pijn had vanwege een voorhoofdsholteontsteking, maar dat geeft hem niet het recht om goederen van anderen kapot te maken. Verdachte heeft het ziekenhuis veel schade en overlast berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die de reclassering over verdachte heeft geschreven, waaronder een rapport van 21 december 2020. Uit dit laatste rapport blijkt dat verdachte volgens de reclassering een ongestructureerd leven leidt, dat hij veel schulden heeft, dat hij ADHD heeft, dat hij weinig probleemoplossend vermogen heeft en dat hij cognitief beperkt is. Volgens de reclassering zijn de impulsen van verdachte voorliggend en handelt hij daar ook naar. Een diagnostisch onderzoek zou duidelijkheid kunnen geven over het soort begeleiding dat bij verdachte zou aansluiten. Verdachte heeft volgens de reclassering outreachende begeleiding nodig en één (hoofd)persoon die naast hem staat.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan schuldhulpverlening en bewindvoering;
- dagbesteding.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen strafrechtelijk is veroordeeld voor onder meer mishandelingen en bedreigingen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot mishandelingen en bedreigingen.
Het oriëntatiepunt voor bedreiging en mishandeling met lichamelijk letsel tot gevolg is een geldboete. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zonder gebruik van een wapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van een kopstoot of een schop tegen het hoofd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, en zeven maanden in het geval dat een wapen is gebruikt. De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar geen stoot of schop heeft gegeven en dat hij geen wapen heeft gebruikt, maar het gooien van een desinfectiepaal in de richting van het hoofd van een beveiliger komt qua ernst daarbij wel in de buurt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is daarom op zijn plaats. Anderzijds gaat het in deze zaak om een poging zware mishandeling en niet om een voltooide zware mishandeling. Ook weegt de rechtbank ten aanzien van feit 5 in het voordeel van verdachte mee dat uit het dossier blijkt dat aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] zich ook niet geheel onbetuigd hebben gelaten.
Gelet op de rapporten van de reclassering, in het bijzonder het rapport van 21 december 2020, en gelet op het strafblad van verdachte vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Tijdens die proeftijd zal verdachte zich moeten houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, die hierna in het dictum zijn opgenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich wil openstellen voor begeleiding door de reclassering.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging kunnen worden toegewezen, aangezien verdachte binnen de proeftijden opnieuw de fout in is gegaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/063972-20 (vonnis van de politierechter te Amsterdam van 30 juli 2020) moet worden afgewezen, nu uit het dossier niet blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Ten aanzien van de andere vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 23/003682-17, arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2018) heeft de raadsman primair verzocht om de proeftijd te verlengen. Subsidiair heeft hij verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 13/063972-20
Bij de stukken bevindt zich de op 16 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 30 juli 2020 van de politierechter in deze rechtbank.
Ten tijde van de zitting bevond zich in het dossier geen geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat deze mededeling aan verdachte is verstrekt – en dus niet kan worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de lopende proeftijd – zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Parketnummer 23/003682-17
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de door het Gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat deze vordering reeds is toegewezen door de politierechter te Amsterdam op 30 juli 2020, welk vonnis sinds 14 augustus 2020 onherroepelijk is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 5:
mishandeling.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 42 (tweeënveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering

Verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.

2. Ambulante behandeling

Verdachte laat zich behandelen door het Fact (forensisch ambulant crisis team) van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4. Meewerken aan bewindvoering en schuldhulpverlening

Verdachte werkt mee aan het tot stand komen van bewindvoering. Zolang deze procedure gaande is, werkt hij mee aan schuldhulpverlening waarin hij wordt begeleid bij het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Dit geldt ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

5. Dagbesteding

Verdachte heeft dagbesteding in de vorm van scholing en/of (vrijwilligers)werk.
Voorts geldt dat de veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/063972-20.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23/003682-17.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2021.