ECLI:NL:RBAMS:2021:2759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/730036-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens vrijspraak verdachte

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/730036-20. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 350,60, dat volgens het OM zou zijn verkregen door oplichting. De verdachte, geboren in 1999, was in een eerdere strafzaak vrijgesproken van de beschuldiging van oplichting. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank de ontnemingsvordering behandeld, waarbij de officier van justitie de vordering bijstelde naar het genoemde bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen grondslag is voor de ontnemingsvordering, aangezien er geen strafrechtelijke veroordeling is. Hierdoor is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op 25 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730036-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/730036-20, tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP adres verdachte] ,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres
[verblijfadres verdachte] .

1.Onderzoek op de zitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering en van wat de officier van justitie van parket Amsterdam en van wat [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, naar voren hebben gebracht.

2.Vordering en grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 26 april 2021 een ontnemingsvordering ingediend bij de rechtbank. De vordering ziet op een bedrag van € 480,60. Dit bedrag aan voordeel is volgens het Openbaar Ministerie ontstaan doordat [verdachte] zich zou hebben schuldig gemaakt aan oplichting, de beschuldiging die is aangebracht in de bijbehorende strafzaak.
De ontnemingszaak is op 11 mei 2021, tegelijk met de strafzaak, op zitting behandeld.
De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting bijgesteld naar een bedrag van
€ 350,60. Dat bedrag zou [verdachte] aan de Staat moeten betalen.
[verdachte] is in de strafzaak vrijgesproken van de beschuldiging waarop de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ziet. Daarom bestaat er geen grondslag voor de vordering: er kan alleen geld worden ontnomen als er een strafrechtelijke veroordeling is. Het Openbaar Ministerie wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2021.