ECLI:NL:RBAMS:2021:2752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/751914-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 15 oktober 2020 en betreft een EAB dat op 29 maart 2019 door het Circuit Court in Bydgoszcz, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, is beschuldigd van openlijk geweld en brandstichting, waarvoor een vrijheidsstraf van 10 maanden is opgelegd bij een vonnis van de District Court in Legionowo op 20 augustus 2013.

Tijdens de openbare zitting op 6 mei 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen over de dagvaarding en de terechtzitting werden besproken. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon de dagvaarding op 16 juli 2013 in ontvangst had genomen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander kon worden gelijkgesteld op basis van artikel 6a OLW, omdat hij niet kon aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering aan Polen toegestaan, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751914-20
RK nummer: 20/4905
Datum uitspraak: 20 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 maart 2019 door de
Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen, advocaat te Veghel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank constateert dat de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW dient te beslissen, is verstreken. Gelet op de wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden en onmiddellijke werking heeft, heeft de rechtbank de beslistermijn in de onderhavige zaak niet (voor onbepaalde tijd) verlengd. Een en ander ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op de vordering te beslissen. De rechtbank heeft evenwel, alvorens het onderzoek ter zitting te sluiten, niet de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en vastgesteld dat de overleveringsdetentie is geëindigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
District Court in Legionowovan 20 augustus 2013 (referentienummer: II K 1268/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
Uit aanvullende informatie van 7 december 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding op 16 juli 2013 uit handen van politiebeambten in persoon in ontvangst heeft genomen. Gelet daarop is de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW aan de orde en doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich daarom niet voor.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding in ontvangst heeft genomen en op de hoogte van de terechtzitting is geraakt, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldige opzettelijk
goederen vernielt
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.Artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon ingevolge artikel 6a, negende lid, OLW met een Nederlander gelijkgesteld moet worden omdat hij Unieburger is. Hij woont sinds 2015 in Nederland en werkt voor een Nederlandse werkgever. Hij woont hier met zijn gezin in een koopwoning. Gelet hierop kan op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt.
Ingevolge artikel 6a, negende lid, OLW moet de opgeëiste persoon - om met een Nederlander te kunnen worden gelijkgesteld - onder meer aantonen dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon hier niet in geslaagd. Er zijn onvoldoende stukken aangeleverd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij reeds vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.
De opgeëiste persoon kan aldus niet met een Nederlander worden gelijkgesteld en daarom doet zich de weigeringsgrond ex artikel 6a, eerste lid, OLW niet voor.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 141 en 157 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]de
Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.