Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 15 oktober 2020 en betreft een EAB dat op 29 maart 2019 door het Circuit Court in Bydgoszcz, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, is beschuldigd van openlijk geweld en brandstichting, waarvoor een vrijheidsstraf van 10 maanden is opgelegd bij een vonnis van de District Court in Legionowo op 20 augustus 2013.
Tijdens de openbare zitting op 6 mei 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen over de dagvaarding en de terechtzitting werden besproken. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon de dagvaarding op 16 juli 2013 in ontvangst had genomen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander kon worden gelijkgesteld op basis van artikel 6a OLW, omdat hij niet kon aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering aan Polen toegestaan, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.