ECLI:NL:RBAMS:2021:2751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/751217-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1966, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, een feit dat onder Duits recht strafbaar is en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

Tijdens de openbare zitting op 6 mei 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn verweer besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de verdenking voornamelijk gebaseerd was op een enkele getuigenverklaring van een medeverdachte, die mogelijk onbetrouwbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat dit verweer niet voldoende was om de overlevering te weigeren, aangezien de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor zijn overlevering werd verzocht.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties waren dat hij zijn straf in Nederland zou kunnen uitzitten. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten, en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft derhalve de overlevering toegestaan, en de uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751217-21
RK nummer: 21/1324
Datum uitspraak: 20 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 december 2020 door het
Amtsgericht Rosenheim(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1966,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 23 november 2020, te weten het
Untersuchungshaftbefehlvan het
Amtsgericht Rosenheim(dossiernummer: II Gs 2053/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het Duitse strafdossier blijkt dat de verdenking van de opgeëiste persoon slechts op één getuigenverklaring van een medeverdachte stoelt, die een motief heeft om zijn rol zo klein mogelijk te houden en bovendien tegenstrijdig verklaart. De raadsvrouw verzoekt om deze getuigenverklaring te laten vertalen. De opgeëiste persoon betwist de getuigenverklaring en kan middels documenten aantonen dat hij op 8 juli 2020 niet in [naam plaats] aanwezig kon zijn. Voorts verzoekt de raadsvrouw om de vorige eigenaar van de auto, [naam eigenaar auto] , te horen als getuige over hoe de medeverdachte in bezit van de auto is gekomen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet kan leiden tot een weigering van de overlevering. Van een geslaagd onschuldverweer kan slechts sprake zijn als de opgeëiste persoon tijdens het verhoor ter zitting aantoont dat hij niet schuldig is aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Van een dergelijke situatie is geen sprake. Het is daarbij niet aan deze rechtbank om, in het kader van de overleveringsprocedure, het Duitse strafdossier te beoordelen en om de betrouwbaarheid en bewijswaarde van de getuigenverklaring in deze procedure te toetsen. De getuigenverklaring zal in het strafproces in Duitsland moeten worden beoordeeld in het licht van de voorhanden zijnde bewijzen. Derhalve wijst de rechtbank het verzoek om de getuigenverklaring te vertalen af alsmede het verzoek om als [naam eigenaar auto] getuige te horen af.
Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan
daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie te Traunstein heeft op 15 april 2021 voor de uitvaardigende autoriteit de volgende garantie gegeven:
(…), verzeker ik dat de verdachte de straf in Nederland kan uitzitten, op voorwaarde dat hij ermee instemt dat hij na zijn definitieve veroordeling door een Duitse rechtbank voor de tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland wordt teruggebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
doen plegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat het feit grotendeels op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden, terwijl het onderzoek voor het grootste gedeelte een Nederlands onderzoek betreft.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het strafonderzoek is in Duitsland aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- door het uitvaardigen van het EAB hebben de Duitse autoriteiten de wens geuit om de opgeëiste persoon in Duitsland te vervolgen;
- het openbaar ministerie is niet voornemens om voor deze feiten zelf de strafvervolging tegen de opgeëiste persoon in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Rosenheim(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.