ECLI:NL:RBAMS:2021:2748

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/730035-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting na onvoldoende bewijs van valse hoedanigheid op Marktplaats

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021, is de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van oplichting. De zaak betreft een vermeende oplichting via Marktplaats, waarbij de verdachte zou hebben gefungeerd als bonafide verkoper. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van oplichting van de aangever in de periode van 23 tot en met 24 juli 2019. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de oplichting te kunnen bewijzen. De rechtbank overwoog dat voor een bewezenverklaring van oplichting vereist is dat gebruik is gemaakt van oplichtingsmiddelen zoals genoemd in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele omstandigheid dat iemand zich voordoet als bonafide verkoper, zonder meer, is niet voldoende om te spreken van een valse hoedanigheid. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte daadwerkelijk de advertentie op Marktplaats had geplaatst of de naam als valse naam had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een civielrechtelijke wanprestatie, de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van strafbare oplichting. De benadeelde partij, die € 375,- aan schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, onder leiding van voorzitter mr. P.P.C.M. Waarts.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730035-20
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van of medeplichtig zijn aan oplichting van [aangever] via Marktplaats in de periode van 23 juli 2019 tot en met 24 juli 2019.
De precieze tekst van de verdenking, de tenlastelegging, is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [aangever] .
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van oplichting. Wanneer de rechtbank daar anders over denkt, is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van medeplegen of medeplichtigheid te komen, waardoor ook in dat geval vrijspraak moet volgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van oplichting
De rechtbank vindt de oplichting niet bewezen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken. De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van oplichting is vereist dat gebruik is gemaakt van één of meer oplichtingsmiddelen die specifiek genoemd staan in artikel 326, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In dit geval is ten laste gelegd dat aangever is bewogen tot afgifte van
€ 375,- doordat de verkoper zich op Marktplaats heeft voorgedaan als bonafide verkoper en de naam [naam] als valse naam heeft gebruikt, waarna een overeenkomst is gesloten en een tikkie-betaalverzoek aan aangever is gestuurd.
Nadat door aangever is betaald, waarbij het geld is overgemaakt naar de rekening van verdachte, is de Marktplaatsadvertentie verwijderd en zijn de door aangever gekochte spullen niet geleverd.
Volgens de Hoge Raad levert de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide (ver)koper nog niet het aannemen van een valse hoedanigheid op in de zin van artikel 326 Sr. [1] De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er voor het aannemen van een valse hoedanigheid méér moet zijn dan de enkele leugen. [2] De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen door wie de advertentie op Marktplaats is gezet en of de naam [naam] daadwerkelijk als valse naam is gebruikt. De rechtbank kan wel vaststellen dat het geld door aangever is overgemaakt naar de bankrekening van verdachte, dat vervolgens de advertentie is verwijderd van Marktplaats en dat de door aangever gekochte spullen niet zijn geleverd. Hoewel het dossier de indruk geeft dat sprake is van meer dan alleen een civielrechtelijke wanprestatie, zijn de bovengenoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om te kunnen spreken van een strafbare oplichting in de zin van artikel 326 Sr, nog daargelaten de vraag of kan worden bewezen dat verdachte – al dan niet samen met anderen – degene is geweest die de advertentie heeft geplaatst en het betaalverzoek heeft gedaan.

4.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [aangever] , vordert in totaal € 375,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2021.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2..