In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021, is de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van oplichting. De zaak betreft een vermeende oplichting via Marktplaats, waarbij de verdachte zou hebben gefungeerd als bonafide verkoper. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van oplichting van de aangever in de periode van 23 tot en met 24 juli 2019. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de oplichting te kunnen bewijzen. De rechtbank overwoog dat voor een bewezenverklaring van oplichting vereist is dat gebruik is gemaakt van oplichtingsmiddelen zoals genoemd in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele omstandigheid dat iemand zich voordoet als bonafide verkoper, zonder meer, is niet voldoende om te spreken van een valse hoedanigheid. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte daadwerkelijk de advertentie op Marktplaats had geplaatst of de naam als valse naam had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een civielrechtelijke wanprestatie, de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van strafbare oplichting. De benadeelde partij, die € 375,- aan schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, onder leiding van voorzitter mr. P.P.C.M. Waarts.