ECLI:NL:RBAMS:2021:2746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/229786-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, vernieling en diefstal in vereniging met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag op zijn vriendin, vernieling en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 september 2020 in Amstelveen zijn vriendin heeft mishandeld, wat leidde tot haar overlijden enkele uren later door een overdosis GHB. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn vriendin heeft mishandeld, maar ontkende opzet op haar dood. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, gezien de aard van het geweld dat de verdachte heeft toegepast. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan vernieling van de auto van een benadeelde partij en diefstal van een rolstoel in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 245 dagen op, met de bijkomende maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De rechtbank benadrukte de noodzaak van klinische behandeling voor de verslavingsproblematiek van de verdachte en de risico's van recidive. De benadeelde partij in de diefstalzaak kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 2.943,75, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/229786-20 (A); 13/212393-20 (B); 10/019129-20 (C) en 13/137492-17 (tul)
Datum uitspraak: 12 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 12 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van Oosten, naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , het woord gevoerd en waren M. de Boer en E. Leyder Havenstroom namens de reclassering aanwezig.
Ook heeft de rechtbank de benadeelde partij in zaak C, de heer [benadeelde partij 2] en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Bekooij, gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van:
Zaak A:
op 8 september 2020 te Amstelveen:
primair:poging tot doodslag op [slachtoffer] ;
subsidiair:zware mishandeling van [slachtoffer] ;
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
Zaak B:
op 20 augustus 2020 te Amstelveen:
vernieling/beschadiging/onbruikbaar maken van de (voorportier)ruit van de auto van [benadeelde partij 1] ;
Zaak C:
in of omstreeks de periode van 3 november 2019 tot en met 5 november 2019 te Rotterdam:
diefstal in vereniging van een rolstoel van [benadeelde partij 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Er was geen wil om te doden en er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet. Dat verdachte bier in het gelaat van zijn vriendin heeft gegooid om haar bij te brengen, toont aan dat hij haar dood niet heeft gewild. De meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling vindt de raadsman wel te bewijzen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaken B en C heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde in zaak A primair en zaken B en C bewezen en overweegt ten aanzien van zaak A in het bijzonder het volgende.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat op 8 september 2020 tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in de woning van verdachte te Amstelveen een conflict ontstond, waarbij verdachte [slachtoffer] – binnen een tijdsbestek van een half uur – meermalen heeft mishandeld.
In de woning van verdachte was een beveiligingscamera geplaatst die beelden heeft opgenomen. Op de beelden is te zien dat verdachte schopt tegen het lichaam van [slachtoffer] , waardoor zij ten val komt. Vervolgens maakt verdachte schoppende en slaande bewegingen in de richting van iemand buiten beeld, waarvan de rechtbank aanneemt dat dit [slachtoffer] is. Verder is te zien dat verdachte [slachtoffer] meermalen met beide handen bij haar keel vastpakt en optilt, haar hoofd meermalen tegen de bank slaat en haar slaat in het gezicht. Later op die avond is [slachtoffer] overleden, naar later is gebleken als gevolg van een overdosis GHB.
Op 12 september 2020 heeft verdachte – nadat hij werd geconfronteerd met de camerabeelden – tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld door haar beet te pakken bij haar keel en haar op te tillen aan haar nek. Ter terechtzitting van 12 mei 2021 heeft verdachte dit bevestigd en verklaard dat hij haar ook heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft verder verklaard dat zij na de mishandeling nog naar buiten zijn gegaan en gesproken hebben en dat een deel van het letsel van [slachtoffer] mogelijk is veroorzaakt doordat zij in haar slaap op een verkeerde manier op de leuning van de bank is terechtgekomen.
Op 10 september 2020 is door de forensisch patholoog dr. H.H. de Boer onder andere vastgesteld dat [slachtoffer] een breuk had in haar tongbeen. Verder zijn op verschillende plekken op haar lichaam, hals en gezicht bloeduitstortingen en huidbeschadigingen waargenomen. De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het letsel in en op de hals van [slachtoffer] is ontstaan door meervoudig botsende geweldsinwerking en/of samendrukkend geweld, terwijl zij nog in leven was. Op 21 december 2020 heeft de forensisch patholoog in een aanvullend bericht in antwoord op de vraag of het tongbeen mogelijk gebroken is door het in een bijzondere positie (diepe, al dan niet door het geconstateerde GHB-gebruik) in slaap vallen (bijvoorbeeld met de hals liggend/hangend over een bankleuning) geantwoord:
“Nee. Een breuk van het tongbeen vereist substantiële, doorgaans samendrukkende krachtsinwerking hoog in de hals. In slaap vallen met een bijzondere positie van het hoofd kan een dergelijke krachtsinwerking niet veroorzaken. Het gebruik van GHB heeft geen invloed op de mate van geweld die benodigd is voor het breken van het tongbeen.”
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] – al dan niet terwijl zij op de grond lag – tegen haar hoofd en lichaam heeft geslagen, tegen haar lichaam heeft geschopt, meermalen met haar hoofd tegen de bank heeft geslagen en meermalen bij haar keel heeft vastgepakt en opgetild. De verklaring van verdachte, dat de breuk in het tongbeen van [slachtoffer] zou kunnen zijn veroorzaakt doordat zij in haar slaap op een verkeerde manier op de leuning van de bank is terechtgekomen, past niet bij de conclusies van de forensisch patholoog, het geconstateerde letsel en de camerabeelden. Deze verklaring van verdachte wordt daarmee terzijde geschoven.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Vaststaat dat [slachtoffer] niet als gevolg van de mishandeling is overleden. Het Openbaar Ministerie meent dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte toen hij [slachtoffer] mishandelde vol opzet had op haar dood. De rechtbank moet in dit geval beoordelen of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht toepassen van geweld op het hoofd en de keel, in combinatie met het schoppen en slaan tegen het lichaam kan leiden tot ernstig letsel, dat de dood kan veroorzaken. In het hoofd, de hals en het bovenlichaam zitten vitale organen. De kans op de dood is bij het met kracht toepassen van geweld op het hoofd en de keel, in combinatie met het schoppen en slaan tegen het lichaam dan ook aanmerkelijk. De gedragingen van verdachte – het toepassen van fors geweld op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] – kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat verdachte de kans op haar dood ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag daarom wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A primair:
op 8 september 2020 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen althans éénmaal,
- die [slachtoffer] heeft geschopt tegen het lichaam, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] heeft geslagen en heeft geschopt tegen het lichaam en
- die [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en die [slachtoffer] bij de keel heeft opgetild en
- vervolgens het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen de bank heeft geslagen en
- heeft geslagen op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
op 20 augustus 2020 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk de voorportierruit van de auto, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft beschadigd;
Zaak C:
in de periode van 3 november 2019 tot en met 5 november 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een rolstoel, die toebehoorde aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank overweegt dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluiten voor het bewezenverklaarde in zaken B en C. Verdachte is daarom strafbaar voor deze feiten.
Ten aanzien van zaak A overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 24 en 25 februari 2021, respectievelijk opgesteld door psychiater J. van der Meer en psycholoog Y. Nijhuis in zaak A.
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van alcohol en drugs, te weten GHB, cocaïne en speed. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid. Vermoedelijk lijdt verdachte aan een neurocognitieve stoornis. Door zijn zwakbegaafdheid is verdachte minder goed in staat om te kunnen beslissen over zijn drugs- en alcoholgebruik. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed door zijn zwakbegaafdheid en de bij verdachte vastgestelde stoornis. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde in zaak A.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de in zaken A primair, B en C tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die zijn opgenomen in het adviesrapport van reclassering Verslavingszorg Noord-Nederland (hierna: reclassering VNN). Vanwege de ernst van het tenlastegelegde in zaak A vindt de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest niet passend.
8.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft benadrukt dat verdachte positief staat tegenover een klinische opname en gemotiveerd is voor een tbs-maatregel met voorwaarden. Hij heeft verzocht om in het kader van de strafmaat rekening te houden met het feit dat op 17 mei 2021 een plek voor verdachte beschikbaar is bij Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) [locatie FPA] .
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Op 8 september 2020 heeft verdachte geprobeerd zijn vriendin (slachtoffer [slachtoffer] ) te doden door veelvuldig en intensief geweld toe te passen op haar hoofd, keel en lichaam. Omdat [slachtoffer] een paar uur later is overleden aan een overdosis GHB bestond er formeel geen spreekrecht voor nabestaanden. De moeder van [slachtoffer] , mevrouw [moeder slachtoffer] , heeft desondanks, met toestemming van alle partijen, ter zitting het woord gevoerd. Uit haar verklaring komt naar voren dat het agressieve handelen van verdachte op de familie en vrienden van het slachtoffer diepe indruk heeft gemaakt. Weliswaar is het slachtoffer niet overleden als gevolg van het handelen van verdachte, maar dit maakt zijn handelen niet minder kwalijk. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat het feit is gepleegd in de huiselijke sfeer en dat het slachtoffer vanwege haar drugsgebruik en psychische problematiek in een kwetsbare positie verkeerde. Bovendien roepen mishandelingen in de huiselijke sfeer ook gevoelens van onrust op bij anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een rolstoel en aan beschadiging van een autoruit. Met zijn gedrag heeft verdachte getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen.
Persoon van verdachte
Uit de onder 6. genoemde Pro Justitia rapportages, het door de reclasseringswerker E. Leyder Havenstroom opgestelde adviesrapport van reclassering VNN van 30 april 2021 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Sinds een aantal jaren wordt het leven van verdachte in belangrijke mate beheerst door zijn alcohol- en drugsgebruik. Vanwege zijn zwakbegaafdheid is verdachte niet in staat om zijn verslavingsproblematiek zelfstandig op te lossen. Verdachte is gemotiveerd voor een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering. Bovendien heeft verdachte zelfinzicht gekregen.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Onder stressvolle omstandigheden is verdachte beperkt in staat om zijn emoties te reguleren. Zoals blijkt uit het bewezenverklaarde in zaken A en B kunnen gevoelens van frustratie bij verdachte leiden tot agressief gedrag.
Volgens de psycholoog en psychiater is verdachte gebaat bij behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. In het kader van deze maatregel kan de behandeling eerst binnen een klinische setting, zoals een FPA, worden gericht op het stabiliseren van de psychiatrische problematiek van verdachte. Daarnaast kan nadere diagnostiek plaatsvinden. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar het verkrijgen van dagbesteding en een terugkeer naar zijn thuissetting. Verdachte wordt niet in staat geacht om in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden een stabiele leefsituatie op te bouwen. Een tbs-maatregel met voorwaarden is noodzakelijk om bij verdachte behandeltrouw te bewerkstelligen en op lange termijn een terugval in alcohol- en drugsmisbruik te voorkomen.
Door de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) is een indicatiestelling afgegeven voor een klinische plaatsing. Verdachte is door de Dienst Individuele Zaken (DIZ) voorgedragen voor plaatsing bij FPA [locatie FPA] en is daar geaccepteerd. Verdachte kan hier met ingang van
17 mei 2021worden opgenomen.
Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A heeft de reclassering geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen met de volgende aanvullende voorwaarden: een opname in een FPA of een soortgelijke instelling, ambulante behandeling na afloop van de klinische opname, meewerken aan een time-out in een FPA of andere instelling voor een maximale duur van 7 weken (met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal 14 weken per jaar), een verbod op reizen naar het buitenland of het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden, een drugs- en alcoholverbod, verkrijgen van zinvolle dagbesteding en openheid geven over zijn netwerk en relaties.
Verdachte heeft zich bereid getoond om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
Motivering straf en maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de in zaak A bewezenverklaarde poging tot doodslag staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling die in aanvang plaatsvindt in een klinische setting in het kader een tbs-maatregel met voorwaarden, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische setting, zoals een FPA. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit, de ernstige verslavingsproblematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden – naast de standaard voorwaarden – de door de reclassering geadviseerde aanvullende voorwaarden.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
De in zaak A bewezenverklaarde poging tot doodslag kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
De rechtbank vindt dat daarnaast, met name gelet op de ernst van de bewezenverklaarde poging tot doodslag, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van deze straf rekening met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd en met de noodzaak dat verdachte zo spoedig mogelijk en wel per 17 mei 2021 een klinische behandeling kan ondergaan. Dat in aanmerking genomen acht de rechtbank voor het bewezenverklaarde in zaken A, B en C een gevangenisstraf van 245 dagen, met aftrek van voorarrest, passend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert in zaak C € 4.471,54 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat van de benadeelde partij, mr. J.M. Bekooij, heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting toegelicht en benadrukt dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding die ziet op schade vanwege het aanschaffen van een nieuwe rolstoel (€ 4.040,63) en tweedehands wielen (€ 250,00) moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
9.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van het opnieuw aanschaffen van een rolstoel en wielen verzocht rekening te houden met de afschrijvingskosten en onderhoudskosten, zodat slechts de helft van het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde materiële schadevergoeding die ziet op verhuiskosten en de gevorderde immateriële schadevergoeding af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. Deze schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en verdere behandeling van deze onderdelen van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde diefstal in zaak C rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft kosten moeten maken vanwege het aanschaffen van een nieuwe rolstoel (€ 4.040,63) en tweedehands wielen (€ 250,00). Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat hij de rolstoel twee jaar vóór het tenlastegelegde had gekocht. De rolstoel gaat in totaal zes jaar mee. Na verrekening van de afschrijvingskosten komt het toe te wijzen bedrag aan materiële schadevergoeding neer op: (€ 4.040,63 × 2/3) + € 250,00 = € 2.943,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (3 november 2019).
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering die ziet op schade vanwege verhuiskosten, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. Blijkens het “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven” wordt bij zaken met een geldswaarde beneden € 10.000,00 (tarief I) ieder punt gewaardeerd op € 478,00, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 × € 478,00) = € 956,00.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 39 dagen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 2.943,75 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (3 november 2019).
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan een slachtoffer van diefstal niet automatisch aanspraak maken op immateriële schadevergoeding. Daarvoor dient sprake te zijn van geestelijk letsel of een andere aantasting in de persoon. Het bestaan van geestelijk letsel of een andere aantasting in de persoon is door de benadeelde partij niet gesteld, zodat de gevorderde schadevergoeding die ziet op immateriële schade moet worden afgewezen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 22 januari 2020 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam. De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 22 mei 2018 van de politierechter te rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/137492-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 45, 57, 287, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair en zaken B en C tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A primair:
poging tot doodslag
Zaak B:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,
beschadigen
Zaak C:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
245 (tweehonderdvijfenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte voor het bewezenverklaarde in zaak A ter beschikking wordt gesteld.
Stelt daarbij de volgende algemene voorwaarden:
1. Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
3. Betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
4. Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
5. Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
6. Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken.
7. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
8. Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
9. Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
Stelt daarbij de volgende aanvullende voorwaarden:
10. Betrokkene werkt mee aan een time-out in een FPA of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
11. Betrokkene gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
12. Betrokkene laat zich opnemen in een FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, ook als dat in het kader van overbruggingszorg is, die 17 mei 2021 kan aanvangen in de FPA [locatie FPA] . De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
13. Betrokkene laat zich na de klinische behandeling behandelen door een nog nader aan te wijzen ambulante zorgverlener, die ambulante woonbegeleiding aanbiedt, te bepalen door de reclassering en de behandelaren van de FPA. De behandeling start zodra de klinische behandeling afgerond kan worden. De behandeling duurt zolang de reclassering en de behandelaren dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de desbetreffende zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
14. Betrokkene gebruikt geen drugs, welke ervoor zorgen dat hij verward gedrag vertoont en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
15. Betrokkene gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
16. Betrokkene geeft inzicht in met wie hij omgaat.
17. Betrokkene heeft een zinvolle dagbesteding, rekening houdend met zijn (on)mogelijkheden.
Geeft opdracht aan reclassering Verslavingszorg [locatie verslavingszorg] de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de
gestelde voorwaardenen het
uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 2.943,75 (tweeduizendnegenhonderddrieënveertig euro en vijfenzeventig eurocent)aan vergoeding van
materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 november 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde
materiële schadevoor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 × € 478,00) = € 956,00.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 2.943,75 (tweeduizendnegenhonderddrieënveertig euro en vijfenzeventig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 november 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 39 (negenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van
immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 22 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat de voorlopige hechtenis gelijk is aan de opgelegde vrijheidsstraf, zodat verdachte, na uitvoering van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van één week, meteen (lees: op 17 mei 2021) overgebracht kan worden naar een Forensisch Psychiatrische Afdeling of een soortgelijke zorginstelling. Van deze beslissing tot opheffing is een apart bevel opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2021.
[(...)]