8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Op 8 september 2020 heeft verdachte geprobeerd zijn vriendin (slachtoffer [slachtoffer] ) te doden door veelvuldig en intensief geweld toe te passen op haar hoofd, keel en lichaam. Omdat [slachtoffer] een paar uur later is overleden aan een overdosis GHB bestond er formeel geen spreekrecht voor nabestaanden. De moeder van [slachtoffer] , mevrouw [moeder slachtoffer] , heeft desondanks, met toestemming van alle partijen, ter zitting het woord gevoerd. Uit haar verklaring komt naar voren dat het agressieve handelen van verdachte op de familie en vrienden van het slachtoffer diepe indruk heeft gemaakt. Weliswaar is het slachtoffer niet overleden als gevolg van het handelen van verdachte, maar dit maakt zijn handelen niet minder kwalijk. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat het feit is gepleegd in de huiselijke sfeer en dat het slachtoffer vanwege haar drugsgebruik en psychische problematiek in een kwetsbare positie verkeerde. Bovendien roepen mishandelingen in de huiselijke sfeer ook gevoelens van onrust op bij anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een rolstoel en aan beschadiging van een autoruit. Met zijn gedrag heeft verdachte getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen.
Persoon van verdachte
Uit de onder 6. genoemde Pro Justitia rapportages, het door de reclasseringswerker E. Leyder Havenstroom opgestelde adviesrapport van reclassering VNN van 30 april 2021 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Sinds een aantal jaren wordt het leven van verdachte in belangrijke mate beheerst door zijn alcohol- en drugsgebruik. Vanwege zijn zwakbegaafdheid is verdachte niet in staat om zijn verslavingsproblematiek zelfstandig op te lossen. Verdachte is gemotiveerd voor een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering. Bovendien heeft verdachte zelfinzicht gekregen.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Onder stressvolle omstandigheden is verdachte beperkt in staat om zijn emoties te reguleren. Zoals blijkt uit het bewezenverklaarde in zaken A en B kunnen gevoelens van frustratie bij verdachte leiden tot agressief gedrag.
Volgens de psycholoog en psychiater is verdachte gebaat bij behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. In het kader van deze maatregel kan de behandeling eerst binnen een klinische setting, zoals een FPA, worden gericht op het stabiliseren van de psychiatrische problematiek van verdachte. Daarnaast kan nadere diagnostiek plaatsvinden. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar het verkrijgen van dagbesteding en een terugkeer naar zijn thuissetting. Verdachte wordt niet in staat geacht om in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden een stabiele leefsituatie op te bouwen. Een tbs-maatregel met voorwaarden is noodzakelijk om bij verdachte behandeltrouw te bewerkstelligen en op lange termijn een terugval in alcohol- en drugsmisbruik te voorkomen.
Door de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) is een indicatiestelling afgegeven voor een klinische plaatsing. Verdachte is door de Dienst Individuele Zaken (DIZ) voorgedragen voor plaatsing bij FPA [locatie FPA] en is daar geaccepteerd. Verdachte kan hier met ingang van
17 mei 2021worden opgenomen.
Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A heeft de reclassering geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen met de volgende aanvullende voorwaarden: een opname in een FPA of een soortgelijke instelling, ambulante behandeling na afloop van de klinische opname, meewerken aan een time-out in een FPA of andere instelling voor een maximale duur van 7 weken (met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal 14 weken per jaar), een verbod op reizen naar het buitenland of het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden, een drugs- en alcoholverbod, verkrijgen van zinvolle dagbesteding en openheid geven over zijn netwerk en relaties.
Verdachte heeft zich bereid getoond om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
Motivering straf en maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de in zaak A bewezenverklaarde poging tot doodslag staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling die in aanvang plaatsvindt in een klinische setting in het kader een tbs-maatregel met voorwaarden, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische setting, zoals een FPA. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit, de ernstige verslavingsproblematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden – naast de standaard voorwaarden – de door de reclassering geadviseerde aanvullende voorwaarden.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
De in zaak A bewezenverklaarde poging tot doodslag kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
De rechtbank vindt dat daarnaast, met name gelet op de ernst van de bewezenverklaarde poging tot doodslag, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van deze straf rekening met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd en met de noodzaak dat verdachte zo spoedig mogelijk en wel per 17 mei 2021 een klinische behandeling kan ondergaan. Dat in aanmerking genomen acht de rechtbank voor het bewezenverklaarde in zaken A, B en C een gevangenisstraf van 245 dagen, met aftrek van voorarrest, passend.