ECLI:NL:RBAMS:2021:2745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/184484-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarige dochter

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2012 en 31 december 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen en verkrachting, waarbij hij zijn dochter, geboren in 1998, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als gedetailleerd en consistent beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en getuigenverklaringen. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar ontkende het binnendringen met zijn penis. De rechtbank heeft echter voldoende bewijs gevonden voor deze handeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en moet een schadevergoeding van €10.000 betalen aan het slachtoffer, ter compensatie van immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De uitspraak benadrukt de gevolgen van seksueel misbruik en de verantwoordelijkheid van de dader.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/184484-18
Datum uitspraak: 26 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1976 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres in het buitenland:
[adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.M. Feenstra, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat advocaat mr. S. Bijl, namens benadeelde partij [persoon] (hierna: [persoon]), naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, kort gezegd, ervan beschuldigd dat hij zich in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 te [plaats] ten aanzien van zijn dochter [persoon] (geboren op [geboortedag 2] 1998), heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:ontucht, waarbij de ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl [persoon] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt (primair) of ontucht (subsidiair);
Feit 2:verkrachting (primair) of ontucht, waarbij de ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl [persoon] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt (subsidiair) of ontucht (meer subsidiair).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste onder feit 1. Hij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 primair.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Uitgangspunten
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 heeft verdachte, in de toenmalige familiewoning op het adres [adres 2], op twee verschillende momenten seksuele handelingen verricht bij zijn dochter [persoon] (geboren op [geboortedag 2] 1998). De rechtbank leidt uit het dossier af dat de voorvallen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden, omdat [persoon] heeft verklaard dat zij ten tijde van het ten laste gelegde 14 of 15 jaar oud was en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de gebeurtenissen ongeveer in 2014 hebben plaatsgevonden.
De verklaringen van aangeefster
De eerste keer dat het seksueel misbruik plaatsvond werd [persoon] door haar vader geroepen en ging zij naar de kamer waar hij was. Hij lag op bed en raakte haar aan bij haar borst. Vervolgens trok hij aan haar zodat zij op het bed ging liggen. Op een gegeven moment lag haar vader bovenop haar. [persoon] voelde dat hij haar onderkleding en onderbroek uittrok en haar met zijn vingers bij en naast haar vagina aanraakte.
De tweede keer, ongeveer een maand later, werd zij weer geroepen door haar vader. Ditmaal vanuit de kamer van haar ouders. Hij trok en smeet haar op het bed, sprong bovenop haar, legde zijn hand voor haar mond en trok haar onderbroek uit. Met zijn vingers en penis streelde hij langs haar vagina. Op een gegeven moment ging haar vader in haar vagina, maar dit lukte niet. Zij voelde op dat moment pijn en druk. [persoon] kon niets doen, omdat haar vader op haar lag en zijn hand voor haar mond hield. Hij zei dat zij stil moest zijn, omdat hij haar anders pijn zou doen. Toen het met zijn penis niet lukte ging hij met zijn vingers in haar vagina.
[persoon] heeft een aantal jaar later aan haar moeder verteld wat haar is overkomen. De directe aanleiding hiervoor was dat haar vader met een andere vrouw een dochtertje had gekregen en [persoon] was bang dat dit dochtertje hetzelfde zou overkomen. Moeder heeft verdachte vervolgens telefonisch geconfronteerd met de verklaring van hun dochter. De inhoud van dit gesprek is opgenomen en staat omschreven in een proces-verbaal van bevindingen. Uit dit gesprek komt naar voren dat moeder aan verdachte heeft gevraagd of hij met zijn piemel bij [persoon] naar binnen is gegaan, waarop verdachte heeft geantwoord dat hij dit heeft gedaan. Verder komt uit het dossier naar voren dat [persoon], de moeder van [persoon] en verdachte bij getuige [getuige] op bezoek zijn geweest, met wie zij over de voorvallen hebben gesproken. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte tijdens dit gesprek zei dat alles wat [persoon] heeft gezegd klopt. Verdachte knielde voor [persoon] en smeekte haar om vergeving.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij aan de borsten van [persoon] heeft gezeten, haar vagina heeft aangeraakt met zijn vingers en met zijn penis en vingers langs de vagina van [persoon] heeft gewreven. Deze situatie heeft zich twee keer voorgedaan. De tweede keer is hij ook met zijn vingers in de vagina van [persoon] geweest.
Motivering oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [persoon] gedetailleerd en consistent zijn en ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, waaronder de opgenomen telefoongesprekken tussen moeder en vader, de grotendeels bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige]. De rechtbank zal voor de bewezenverklaring dus uitgaan van hetgeen [persoon] over het misbruik heeft verklaard.
Met betrekking tot het eerste voorval acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met zijn vingers in de vagina van [persoon] is geweest. [persoon] heeft verklaard daaraan geen herinnering te hebben. Ook overigens is voor dit binnendringen geen bewijs. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde onder feit 1.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte tijdens het eerste voorval de borsten van [persoon] heeft aangeraakt. Ook acht de rechtbank bewezen dat hij met zijn lichaam op een bed op haar is gaan liggen, haar kledingstukken en onderbroek heeft uitgetrokken en haar schaamstreek en vagina heeft betast met zijn vingers en handen.
Met betrekking tot het tweede voorval kan worden bewezen dat verdachte [persoon] met geweld en bedreiging met geweld – te weten door [persoon] met kracht op zijn bed te trekken en gooien, op haar te springen, zijn hand op haar mond te leggen en gelegd te houden, haar onderbroek uit te trekken en te zeggen dat ze stil moest zijn omdat hij haar anders pijn zou doen – heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Immers heeft verdachte met zijn penis en vingers het lichaam van [persoon] vaginaal gepenetreerd en hij heeft haar vagina en schaamstreek met zijn penis en vingers aangeraakt en betast.
Hoewel verdachte het binnendringen met de penis heeft ontkend, is er voldoende bewijs voor dat verdachte met zijn penis een stukje in de vagina van [persoon] is geweest. Behalve de verklaring van [persoon] op dat punt is er ondersteuning in het heimelijk door de moeder van [persoon] opgenomen telefoongesprek met verdachte, waarin hij toegeeft dat hij dat heeft gedaan. Of [persoon] hierna nog maagd zou zijn doet – anders dan waar verdachte vanuit lijkt te gaan – niet af aan het feit dat hij haar hierdoor heeft verkracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter (feit 1 subsidiair) en verkrachting van zijn minderjarige dochter (feit 2 primair).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [persoon], geboren op [geboortedag 2] 1998, bestaande die ontucht hierin dat hij
- de borsten van die [persoon] heeft aangeraakt en
- met zijn lichaam op een bed op die [persoon] heeft gelegen en
- de kledingstukken en de onderbroek van die [persoon] heeft uitgetrokken en
- met zijn vingers en handen, de schaamstreek en vagina van die [persoon] heeft betast en aangeraakt;
Feit 2 primair:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 te [plaats] door geweld en bedreiging met geweld zijn minderjarige dochter [persoon], geboren op [geboortedag 2] 1998, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon], hebbende verdachte
- met zijn penis en vingers de schaamstreek en vagina van die [persoon] betast en aangeraakt en
- met zijn penis en vingers het lichaam van die [persoon] vaginaal gepenetreerd
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [persoon] met kracht op zijn bed heeft getrokken en gegooid en
- vervolgens op die [persoon] is gesprongen en
- zijn hand op de mond van die [persoon] heeft gelegd en gehouden en
- de onderbroek van die [persoon] heeft uitgetrokken en
- tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij stil moest zijn omdat hij haar anders pijn zou gaan doen, althans woorden van die aard en/of strekking.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om te volstaan met een taakstraf, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft benadrukt dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het leven van verdachte en zijn huidige gezin negatief kan beïnvloeden. Verdachte heeft spijt betuigd en wil de gebeurtenissen achter zich kunnen laten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. Uit de vordering van de benadeelde partij en de ter terechtzitting gegeven toelichting komt naar voren dat het handelen van verdachte grote impact heeft gehad op haar leven. Uit de huisartsenverklaring van 28 maart 2019 blijkt dat het slachtoffer met angst- en stemmingsklachten is doorverwezen naar een psycholoog. Om het seksueel misbruik te verwerken heeft het slachtoffer een behandeling ondergaan.
Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als vader op zijn minderjarige dochter had. Bovendien heeft het handelen van verdachte plaatsgevonden in de eigen woning; een plek waar het slachtoffer bij uitstek veiligheid en geborgenheid mag verwachten. Seksueel misbruik maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat dat de slachtoffers nog lang mentale klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid die zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik. Bij minderjarige slachtoffers betekent dit veelal dat de normale seksuele ontwikkeling wordt verstoord.
Bij een bewezenverklaring heeft Reclassering Nederland in een adviesrapport van 30 april 2019 geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met oplegging van reclasseringstoezicht bij verdachte gedragsverandering teweeg te brengen.
De straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor verkrachting betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Voor ontucht zijn geen oriëntatiepunten geformuleerd.
Als strafverzwarend wordt meegewogen dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd jegens zijn eigen, minderjarige, dochter. De rechtbank rekent verdachte zeer aan dat de gevolgen van zijn handelen voor zijn minderjarige dochter hem niet van het plegen van de feiten heeft weerhouden. Verdachte heeft zijn eigen behoeften voorop gesteld. Zijn dochter heeft daarvan de gevolgen moeten dragen en zal daar altijd mee moeten blijven leven.
Gelet op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten, spijt heeft betuigd en verantwoordelijkheid wil nemen, zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Gelet op de ernst van de bewezen feiten acht de rechtbank een lagere mindere straf niet passend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De raadvrouw van de benadeelde partij [persoon] heeft ter terechtzitting namens haar cliënte € 25,00 gevorderd aan vergoeding van materiële schade, € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade en € 90,40 aan vergoeding van proceskosten. Zij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om het gevorderde bedrag aan vergoeding van immateriële schade te matigen, omdat de hoogte van de vordering onvoldoende onderbouwd is.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de doorverwijzing van de huisarts en de verklaring van de GGZ-psycholoog, in samenhang bezien, kan worden afgeleid dat [persoon] zich onder behandeling heeft moeten stellen voor psychische klachten naar aanleiding van het seksueel misbruik. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor [persoon] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden zoals genoemd onder 8.3 en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,00, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de feiten precies hebben plaatsgevonden, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 december 2014, de laatste datum in de bewezenverklaarde periode.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege telefoonkosten (€ 25,00), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 85 dagen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 10.000,00, wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014.
Proceskosten
De proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. Blijkens het “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven” wordt bij zaken met een geldswaarde van € 10.000,00 tot € 20.000,00 (tarief II) ieder punt gewaardeerd op € 563,00, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent de rechtbank telkens één punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 563,00) = € 1.126,00.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 242, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind
Feit 2 primair:
verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon]toe tot een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 10.000,00 (tienduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 563,00) = € 1.126,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2021.
[...]