ECLI:NL:RBAMS:2021:2734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/730034-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor WhatsAppfraude met aanzienlijke financiële schade voor slachtoffers

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting via WhatsApp. De verdachte deed zich voor als de zoon of dochter van verschillende slachtoffers en overtuigde hen om grote bedragen over te maken, onder het voorwendsel van financiële problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 juli 2019 tot en met 30 september 2019 meerdere slachtoffers heeft opgelicht, waarbij in totaal bijna veertigduizend euro is verduisterd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de slachtoffers verzekerd zijn van betaling van de toegewezen schadevergoedingen. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en heeft zijn verantwoordelijkheid niet volledig genomen, wat de rechtbank als een verzwarende omstandigheid heeft beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/730034-20
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , naar voren heeft gebracht en wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door zijn dochter naar voren is gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is - na een wijziging van de tenlastelegging op 11 mei 2021 - kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van of medeplichtig zijn aan oplichting in de periode van 5 juli 2019 tot en met 30 september 2019.
De precieze tekst van de verdenking, de tenlastelegging, is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. Wel moet verdachte worden vrijgesproken van de oplichting van € 1.930,- van aangevers [aangever 2] en/of [aangever 3] , omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij deze oplichting betrokken is geweest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van plegen of medeplegen van oplichting. Er is geen bewijs dat verdachte de berichten heeft gestuurd en daarmee anderen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen. Verdachte heeft enkel zijn rekeningen beschikbaar gesteld en zich bezig gehouden met de bedragen die daar op werden gestort, dat is onvoldoende om als pleger/medepleger gezien te kunnen worden.
Ten aanzien van de medeplichtigheid aan de oplichting, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van oplichting en overweegt daartoe het volgende. [1]
[aangever 1]
Op 5 juli 2019 is aangeefster via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en zich voordeed als haar zoon. De gebruiker van dit telefoonnummer gaf aan geld nodig te hebben vanwege een bankstoring en heeft toen gevraagd om € 4.200,-. Aangeefster heeft dit bedrag meteen overgemaakt en geen moment gedacht dat het niet haar zoon was die haar had geappt. Aangeefster heeft het geld overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [naam verdachte op andere wijze geschreven 3] . Ter bevestiging werd aangeefster gevraagd om een foto van de overschrijving. [2]
[aangever 3] / [aangever 2]
[aangever 3] is op 9 juli 2019 ook via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en zich voordeed als haar zoon. Deze persoon heeft haar vervolgens gevraagd om vanwege een bankstoring een vakantierekening voor hem te betalen. Aangeefster heeft toen € 2.800,- overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [naam verdachte op andere wijze geschreven 3] . Ter bevestiging werd aangeefster gevraagd om een foto van de betaling. [3] Hierna werd gevraagd om nog een vakantierekening te betalen, waarna aangeefster € 1.930,- heeft overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van [naam] . [4]
[aangever 4]
is op 6 september 2019 via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en zich voordeed als haar kind. Vanwege een bankstoring werd aangeefster op 9 september 2019 gevraagd om een rekening te betalen. Aangeefster heeft toen € 2.463,82 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [naam verdachte op andere wijze geschreven 1] . Meteen hierna werd gevraagd om nog een bedrag over te maken en werden meerdere berichten gestuurd met het verzoek om te betalen en om inloggegevens van aangeefster. Op 10 september 2019 heeft aangeefster daarom €4.879,27 overgemaakt naar ditzelfde rekeningnummer. [5]
[aangever 5]
is op 16 september 2019 via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en zich voordeed als zijn zoon waarna werd verzocht een rekening te betalen. Aangever heeft vervolgens € 2.463,82 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [naam verdachte op andere wijze geschreven 2] . [6]
[benadeelde partij 1]
is op 18 september 2019 via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en zich voordeed als zijn zoon. Vanwege een storing bij de bank werd gevraagd om een rekening te betalen. Aangever heeft toen € 2.463,82 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . Meteen hierna werd weer gevraagd een rekening te betalen. Aangever heeft toen € 4.899,79 overgemaakt naar ditzelfde rekeningnummer. [7]
[benadeelde partij 2]
is op 23 september 2019 via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en zich voordeed als zijn dochter, waarbij gevraagd werd om geld over te maken. Aangever heeft meteen € 2.463,82 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . Daarna werd gevraagd om nog een betaling en heeft aangever nog eens € 4.899,79 overgemaakt naar ditzelfde rekeningnummer. [8]
[aangever 6]
is op 26 september 2019 via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en zich voordeed als haar zoon, die zei dat er met spoed een lening moet worden terugbetaald vanwege een storing bij de bank. Aangeefster maakt vervolgens, zoals gevraagd, € 2.848,73 overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . Op de vragen die aangeefster stelde, werd geantwoord dat hij in het weekend zou langs komen om alles uit te leggen. Aan aangeefster werd ook gevraagd om een foto van de overschrijving, die door aangeefster werd gestuurd. Op 27 september 2019 werd opnieuw om een betaling gevraagd, omdat de omschrijving niet zou kloppen. Er gaan nog wat berichten heen en weer en aangeefster maakt dan nog een keer het bedrag van € 2.848,73 over naar hetzelfde rekeningnummer. [9]
Betrokkenheid van verdachte
Uit onderzoek naar de rekeningnummers is gebleken dat de Duitse bankrekening [rekeningnummer 1] op naam staat van, en geopend is door verdachte. [10] Uit rekeningafschriften blijkt dat het door [aangever 1] overgemaakte bedrag op 5 juli 2019 is ontvangen en vervolgens op 10 juli 2019 in delen contact is opgenomen of via pintransacties is uitgegeven. [11] Het door [aangever 3] overgemaakte bedrag [12] is op 10 juli 2019 ontvangen en op 12 en 13 juli 2019 in delen contant opgenomen. [13]
De andere Duitse bankrekening [rekeningnummer 3] staat op naam van, en is geopend door [naam broer verdachte] , de broer van verdachte. [14] Uit rekeningafschriften blijkt dat de door [aangever 4] , [aangever 5] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [aangever 6] overgemaakte bedragen op dit rekeningnummer zijn ontvangen. De door [aangever 4] , [aangever 5] en [benadeelde partij 1] ontvangen bedragen zijn vervolgens overgeschreven naar het rekeningnummer [rekeningnummer 4] met omschrijvingen: van of voor [naam broer verdachte] . [15] Deze bankrekening, [rekeningnummer 4] , staat op naam van verdachte. [16] Van de door [aangever 6] overgemaakte bedragen is € 2.707,09 teruggestort op de rekening van aangever. Het overige deel van de door [aangever 6] overgemaakte bedragen en door [benadeelde partij 2] overgemaakte bedragen zijn in delen contant opgenomen. [17]
De telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] waarmee een aantal aangevers zijn benaderd, zijn te koppelen aan IMEI-nummers in gebruik bij verdachte. [18] In een tapgesprek van 19 september 2019 zegt verdachte tegen een zekere [vrouwennaam] dat hij de dag ervoor € 2.463,- heeft verdiend en datzelfde bedrag de dag daarvoor ook te hebben verdiend. Hij vertelt haar op die 19 september € 7.300,- te hebben verdiend. [19]
Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij het beheer had over de rekeningen op zijn eigen naam en over die op naam van zijn broer. Hij heeft zijn broer gevraagd een rekening te openen en heeft diens bankpas en gegevens overgenomen. Ook heeft hij verklaard zich met rekeningen bezig te hebben gehouden. Hij weet dat er geldbedragen op de rekeningen zijn gestort en weet geld gepind te hebben. Een deel van het opgenomen geld werd bewaard in een kluis in de woning op de [adres 2] . Verdachte kan zich herinneren dat er in die kluis ongeveer € 25.000,- lag. [20]
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande, waaruit is gebleken dat de bij de oplichting gebruikte rekeningnummers in het beheer zijn bij verdachte, de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] door hem werden gebruikt en gelet op de verklaring van verdachte op zitting dat hij weet dat er geldbedragen zijn gestort op zijn rekeningen waarbij hij zijn eigen rekeningen en de rekening van zijn broer in zijn beheer had, dat hij een deel heeft opgenomen en dat hij zo’n € 25.000,- daarvan heeft bewaard in een kluis, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [aangever 4] , [aangever 5] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [aangever 6] . De rechtbank vindt gelet op de vergelijkbare wijze van handelen (de modus operandi) die is gebruikt bij deze oplichtingen, ook bewezen dat verdachte [aangever 1] en [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft opgelicht. In die gevallen zijn aangevers op dezelfde manier opgelicht en ook daar zijn de rekeningnummers aan verdachte gekoppeld. De rechtbank maakt daarom gebruik van schakelbewijs en gebruikt het bewijs van de andere oplichtingen ook voor de oplichtingen van [aangever 1] en [aangever 2] en/of [aangever 3] . Dat het bij die oplichtingen gebruikte telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet aan verdachte kan worden gekoppeld, doet daar niet aan af. Ook vindt de rechtbank de oplichting van [aangever 2] en/of [aangever 3] ten aanzien van het bedrag van
€ 1.930,- bewezen. Dit bedrag is weliswaar naar een rekeningnummer – dat niet aan verdachte gekoppeld is – overgemaakt, maar uit de bewijsmiddelen volgt dat het verdachte moet zijn geweest die aangever gevraagd heeft om dit bedrag over te maken, omdat verdachte vlak daarvoor nog met hetzelfde telefoonnummer aan aangever heeft gevraagd om een bedrag van € 2.800,- naar zijn rekening over te maken.
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte hierin samen heeft gewerkt met een ander. Van medeplegen wordt hij vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3. bewezen dat verdachte:
in de periode 5 juli 2019 tot en met 30 september 2019 in Nederland en/of in Duitsland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels
A) [aangever 1] en
B) [aangever 2] en/of [aangever 3] en
C) [aangever 4]
D) [aangever 5]
E) [benadeelde partij 1]
F) [benadeelde partij 2]
G) [aangever 6] ,
heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen van
A) 4.200,00 en
B) 2.800,00 en 1.930,-
C) 2.463,82 en 4.879,27 en
D) 2.463,82 en
E) 2.463,82 en 4.899,79 en
F) 2.463,82 en 4.899,79 en
G) 2.848,75 en 2.848,73,
door
- informatie omtrent het privéleven van genoemde personen te verzamelen en/of
- voornoemde personen telefonisch te benaderen via WhatsApp-berichten, en/of
- zich jegens die personen voor te doen als zijn/haar zoon en/of dochter, en/of zich te presenteren onder een valse naam en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een nieuw telefoonnummer had en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een spoedeisend financieel probleem hadden of een probleem/storing bij het tele- of internetbankieren en/of vervolgens die personen om financiële hulp te verzoeken en/of te verzoeken om per omgaand één of meer rekeningen te betalen, en/of
- voornoemde personen één of meer bankrekeningnummer(s) door te geven waarop voornoemde geldbedragen op konden worden gestort en/of nadere instructies te geven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummers.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Het is niet wenselijk dat verdachte een gevangenisstraf moet uitzitten, omdat hij werk heeft bij een callcenter en daarnaast mantelzorg voor zijn moeder verricht. Dit kan aanleiding geven om een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De oplegging van de straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van meerdere personen. Hij heeft daarbij zijn slachtoffers benaderd via WhatsApp waarbij hij zich heeft voorgedaan als de zoon of dochter van zijn slachtoffers. Door hen vervolgens om hulp te vragen vanwege financiële problemen, werden de slachtoffers overgehaald om grote bedragen, waarbij het in totaal gaat om bijna veertigduizend euro, over te maken naar bepaalde rekeningnummers waarover verdachte de beschikking had. De slachtoffers hebben vanuit hun rol als ouder hun kind willen helpen.
Verdachte heeft enkel gehandeld ten behoeve van zijn eigen financieel gewin en zich op geen enkele manier bekommerd om de persoonlijke en financiële situatie van zijn slachtoffers. Ieder slachtoffer heeft daarbij een aanzienlijk bedrag naar verdachte overgemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven. Verdachte heeft ter zitting een summiere verklaring afgelegd en gezegd dat hij zijn verantwoordelijkheid wilde nemen. Hij heeft vervolgens echter vele vragen van de rechtbank, waaronder die naar de gang van zaken met betrekking tot de oplichtingen, niet willen beantwoorden. Dat recht komt verdachte uiteraard toe, maar door deze proceshouding neemt verdachte niet daadwerkelijk verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 december 2020, waaruit volgt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit strafblad geeft geen reden tot een hogere of lagere straf.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank vindt deze straf passend. De feiten zijn dusdanig ernstig dat – uit oogpunt van normbevestiging, vergelding en preventie – niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank veroordeelt verdachte daarom tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
Vordering [aangever 1]
De benadeelde partij, [aangever 1] , vordert in totaal € 4.200,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist. De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2.
Vordering [aangever 3]
De benadeelde partij, [aangever 3] , vordert in totaal € 5.730,- bestaande uit € 4.730,- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 2.800,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de gevorderde gedeeltelijke vrijspraak moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor het overig
(€ 1.930,-) materieel gevorderde. De benadeelde partij moet daarnaast niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor de immaterieel gevorderde schade. Het is onvoldoende duidelijk dat de oplichting ook daadwerkelijk deze schade heeft veroorzaakt.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De rechtbank komt anders dan de officier van justitie, niet tot een gedeeltelijke vrijspraak en heeft bewezen verklaard dat [aangever 3] voor € 4.730,- is opgelicht. De vordering is voor de materieel gevorderde schade voldoende onderbouwd en de rechtbank zal deze schadepost daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft aangegeven emotioneel en psychisch leed te hebben ervaren, heel angstig en onzeker te zijn geworden en het vertrouwen in de medemens te zijn verloren. Voor het aannemen van psychisch leed moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van geestelijk letsel. Enkel psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet. Geestelijk letsel kan in een rapportage worden vastgesteld door een deskundige. Door de benadeelde partij zijn geen stukken van een deskundige bijgevoegd ter onderbouwing van het door haar gestelde letsel. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan zich eventueel wenden tot de burgerlijk rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.3.
Vordering [aangever 4]
De benadeelde partij, [aangever 4] , vordert in totaal € 7.343,09 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist. De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4.
Vordering [aangever 5]
De benadeelde partij, [aangever 5] , vordert in totaal € 2.713,82 bestaande uit € 2.463,82 aan materiële schadevergoeding en € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor wat betreft de materieel gevorderde schade geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor de immaterieel gevorderde schade. Het is onvoldoende duidelijk dat de oplichting ook daadwerkelijk deze schade heeft veroorzaakt.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is voor de materieel gevorderde schade voldoende onderbouwd en de rechtbank zal deze schadepost daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft aangegeven angst voor transacties te hebben ervaren. Voor het aannemen van psychisch leed moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van geestelijk letsel. Enkel psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet. Geestelijk letsel kan in een rapportage worden vastgesteld door een deskundige. Door de benadeelde partij zijn geen stukken van een deskundige bijgevoegd ter onderbouwing van het door hem gestelde letsel. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Daarnaast ziet het gevorderde bedrag op tijd en geld voor de aangifte, mailverkeer met politie/bank en justitie en kosten voor de pro forma behandeling op zitting. De vordering is voor wat betreft deze kosten niet onderbouwd en de rechtbank kan niet vaststellen of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk in de vordering verklaard voor wat betreft de immaterieel gevorderde schade. De benadeelde partij kan zich eventueel wenden tot de burgerlijk rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.5.
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , vordert in totaal € 7.363,61 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert hij € 105,- aan proceskosten, bestaande uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting in Amsterdam (2 x 150 kilometer vanuit [woonplaats] (heen en terug) à € 0,35 per kilometer).
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en daarnaast de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist. De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De gevorderde proceskosten worden toegewezen voor een bedrag van € 57,-. De rechtbank gaat bij de berekening hiervan uit van 2 x 150 kilometer vanuit Aalten waarbij het gebruikelijke bedrag van € 0,19 per kilometer wordt gehanteerd.
8.6.
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , vordert in totaal € 7.363,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist. De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.7.
Vordering [aangever 6]
De benadeelde partij, [aangever 6] , vordert in totaal € 2.848,73 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het staat vast dat de benadeelde partij door de oplichting rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist. De vordering is voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat
3 (drie) maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering van benadeelde partij [aangever 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] geheel toevoor een bedrag van
€ 4.200,- (vierduizendtweehonderd euro), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] , aan de Staat
€ 4.200,- (vierduizendtweehonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 52 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van benadeelde partij [aangever 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 4.730 (vierduizendzevenhonderddertig euro), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het immaterieel gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] , aan de Staat
€ 4.730 (vierduizendzevenhonderddertig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 55 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van benadeelde partij [aangever 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] geheel toevoor een bedrag van
€ 7.343,09 (zevenduizenddriehonderdendrieënveertig euro en negen cent), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 4] , aan de Staat
€ 7.343,09 (zevenduizenddriehonderdendrieënveertig euro en negen cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 55 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van benadeelde partij [aangever 5] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 2.463,82 (tweeduizendvierhonderddrieënzestig euro en tweeëntachtig cent), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het immaterieel gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 5] , aan de Staat
€ 2.463,82 (tweeduizendvierhonderddrieënzestig euro en tweeëntachtig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 34 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel toevoor een bedrag van
€ 7.363,61 (zevenduizenddriehonderddrieënzestig euro en eenenzestig cent), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op
€ 57(proceskosten – reiskosten voor de zitting).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat
€ 7.363,61 (zevenduizenddriehonderddrieënzestig euro en eenenzestig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 55 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geheel toevoor een bedrag van
€ 7.363,61 (zevenduizenddriehonderddrieënzestig euro en eenenzestig cent), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat
€ 7.363,61 (zevenduizenddriehonderddrieënzestig euro en eenenzestig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 55 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van benadeelde partij [aangever 6] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 6] geheel toevoor een bedrag van
€ 2.848,73 (tweeduizend achthonderdachtenveertig euro en drieënzeventig cent), aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 6] , aan de Staat
€ 2.848,73 (tweeduizend achthonderdachtenveertig euro en drieënzeventig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2019, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 38 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]
19.[...]
20.[...]