ECLI:NL:RBAMS:2021:2667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
13/751019-21 (EAB III), RK 21/798
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verduistering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft in totaal zeven Poolse EAB's beoordeeld, waarbij de overlevering grotendeels is toegestaan, met uitzondering van een deel van de feiten van het eerste EAB, waarvoor de overlevering is geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de hoedanigheid van de Poolse rechterlijke autoriteiten in twijfel trekken, ondanks de vastgestelde systemische gebreken in de Poolse rechtstaat. De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De zaak is behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de verdediging aanwezig waren. De opgeëiste persoon was via videoverbinding aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadslieden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder de Overleveringswet (OLW), toegepast en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de beslissing om de overlevering toe te staan, onderbouwd met verwijzingen naar eerdere uitspraken en de geldende wetgeving. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751174-21 (EAB III)
RK nummer: 21/798
Datum uitspraak: 25 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 februari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2021 door
the Regional Court in Lublin, Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door zijn raadslieden, mr. J. Zevenboom en mr. M.P. Lewandowski, advocaten te Amsterdam respectievelijk Schiphol-Rijk en door een tolk in de Poolse taal. Wegens tijdgebrek is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om op een termijn van ongeveer twee weken de behandeling voort te zetten.
Nadat een nieuwe datum was gepland op 11 maart 2021, heeft de officier van justitie op 9 maart 2021 een wrakingsverzoek gedaan ten aanzien van de jongste rechter. Dit verzoek is door de wrakingskamer behandeld op 19 maart 2021. Bij beslissing van 31 maart 2021 is het wrakingsverzoek toegewezen.
De behandeling van de zaak is op 20 april 2021 in een gewijzigde zittingscombinatie – met instemming van partijen – voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 23 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is wederom bijgestaan door zijn raadslieden, mr. J. Zevenboom en mr. M.P. Lewandowski en door een tolk in de Poolse taal. Met instemming van partijen is het onderzoek (enkelvoudig) gesloten ter zitting van 11 mei 2021. Op die zitting is – conform de eerdere e-mails van de voorzitter en de griffier aan partijen – het volgende bepaald.
  • De officier van justitie krijgt de gelegenheid tot uiterlijk 14 mei 2021 schriftelijk te reageren op de na de zitting van 20 april jl. door de verdediging overgelegde producties.
  • De verdediging krijgt de gelegenheid te reageren op de reactie van de officier van justitie tot dinsdag 18 mei 2021 12:00 uur. Het gaat daarbij alleen om een reactie op de reactie van de officier van justitie; nadere producties zullen niet worden betrokken in de beraadslagingen.
  • De officier van justitie krijgt vervolgens in tweede termijn de gelegenheid te reageren op de reactie van de verdediging tot woensdag 19 mei om 12:00 uur.
  • De beslistermijnen in de EAB’s III t/m VI worden op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met dertig dagen omdat de rechtbank onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. Gelet op artikel 27, derde lid, OLW bepaalt de rechtbank hierbij dat de eerder bevolen gevangenneming in deze zaken (EAB III t/m VI) in stand blijft.
  • Het onderzoek ter zitting wordt vervolgens gesloten. Producties die nadien worden ontvangen zullen niet aan het dossier worden toegevoegd.
  • De uitspraak wordt gedaan op 25 mei 2021.
De officier van justitie heeft op 14 mei 2021 per e-mail gereageerd op de na de zitting van 20 april jl. door de verdediging overgelegde producties. De verdediging heeft bij e-mail van 19 mei 2021 meegedeeld hierop geen aanleiding te zien om een nader schriftelijk standpunt in te nemen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court of Lublin-West in Lublin dated 1st February 2021 (IX Kp 29/21 (RP I Ds.2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Poolse recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
verduistering, meermalen gepleegd.
5.
De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank verwijst voor wat betreft deze verweren naar de bespreking daarvan in de uitspraak van heden terzake van het eerste EAB van de opgeëiste persoon, met parketnummer 13.752109-20 (onderdeel 6). Hierin wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat de rechtbank geen omstandigheden ziet die de conclusie kunnen dragen dat de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan de betreffende Poolse rechterlijke instanties dient te worden ontzegd. Tevens concludeert de rechtbank hierin dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden betreffen op grond waarvan het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd. Er is geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is niet aan de orde.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin, Polen.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.