ECLI:NL:RBAMS:2021:2666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
13/751019-21 (EAB II), RK 21/162
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering grotendeels kan worden toegestaan, met uitzondering van een deel van de feiten van het eerste EAB, waarvoor de overlevering is geweigerd. De rechtbank heeft de hoedanigheid van de Poolse rechterlijke autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende gronden zijn die een reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces kunnen aantonen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de systemische gebreken in de Poolse rechtstaat, maar heeft geen omstandigheden gevonden die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de hoedanigheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit moet worden ontzegd.

De zaak is behandeld in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd en heeft de beslissing om de overlevering toe te staan, onderbouwd met verwijzingen naar eerdere uitspraken en de geldende wetgeving.

De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadslieden van de opgeëiste persoon, waarbij de procedure zorgvuldig is gevolgd. De rechtbank heeft de beslissing op een openbare zitting uitgesproken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751019-21 (EAB II)
RK nummer: 21/162
Datum uitspraak: 25 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2021 door
the Warszawa-Praga Regional Court in Warzsawa, Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door zijn raadslieden, mr. J. Zevenboom en mr. M.P. Lewandowski, advocaten te Amsterdam respectievelijk Schiphol-Rijk en door een tolk in de Poolse taal. Wegens tijdgebrek is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om op een termijn van ongeveer twee weken de behandeling voort te zetten.
Nadat een nieuwe datum was gepland op 11 maart 2021, heeft de officier van justitie op 9 maart 2021 een wrakingsverzoek gedaan ten aanzien van de jongste rechter. Dit verzoek is door de wrakingskamer behandeld op 19 maart 2021. Bij beslissing van 31 maart 2021 is het wrakingsverzoek toegewezen.
De behandeling van de zaak is op 20 april 2021 in een gewijzigde zittingscombinatie – met instemming van partijen – voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 23 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is wederom bijgestaan door zijn raadslieden, mr. J. Zevenboom en mr. M.P. Lewandowski en door een tolk in de Poolse taal. Met instemming van partijen is het onderzoek (enkelvoudig) gesloten ter zitting van 11 mei 2021. Op die zitting is – conform de eerdere e-mails van de voorzitter en de griffier aan partijen – het volgende bepaald.
  • De officier van justitie krijgt de gelegenheid tot uiterlijk 14 mei 2021 schriftelijk te reageren op de na de zitting van 20 april jl. door de verdediging overgelegde producties.
  • De verdediging krijgt de gelegenheid te reageren op de reactie van de officier van justitie tot dinsdag 18 mei 2021 12:00 uur. Het gaat daarbij alleen om een reactie op de reactie van de officier van justitie; nadere producties zullen niet worden betrokken in de beraadslagingen.
  • De officier van justitie krijgt vervolgens in tweede termijn de gelegenheid te reageren op de reactie van de verdediging tot woensdag 19 mei om 12:00 uur.
  • Het onderzoek ter zitting wordt vervolgens gesloten. Producties die nadien worden ontvangen zullen niet aan het dossier worden toegevoegd.
  • De uitspraak wordt gedaan op 25 mei 2021.
De officier van justitie heeft op 14 mei 2021 per e-mail gereageerd op de na de zitting van 20 april jl. door de verdediging overgelegde producties. De verdediging heeft bij e-mail van 19 mei 2021 meegedeeld hierop geen aanleiding te zien om een nader schriftelijk standpunt in te nemen.

2.Ten aanzien van de beslistermijn

Op 1 april 2021 is de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) [1] (hierna: Herimplementatiewet) in werking getreden. De Herimplementatiewet kent een nieuwe regeling voor de beslistermijn. Deze regeling houdt in dat wanneer de rechtbank binnen 90 dagen nog geen uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek tot overlevering, zij de beslistermijn enkel nog (telkens) kan verlengen indien zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie over prejudiciële vragen (artikel 22, vierde lid, OLW) of indien er een onderzoek is ingesteld naar een (mogelijk) reëel gevaar van een schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW (artikel 22, vijfde en zesde lid, OLW).
De Herimplementatiewet bevat geen overgangsregeling en heeft onmiddellijke werking. Als gevolg daarvan zijn ook de nieuwe leden 4-6 van artikel 22 OLW van toepassing “op nieuwe situaties en op het moment van inwerkingtreding bestaande situaties”. [2] De rechtbank heeft ter zitting van 20 april 2021 geconstateerd dat de beslistermijn is verstreken vóór 1 april 2021, dat daardoor de overleveringsdetentie is geëindigd en dat artikel 22, leden 4 tot en met zes (nieuw) OLW een verdere verlenging van de beslistermijn niet toelaat. De rechtbank heeft in dit kader ter zitting van 20 april 2021 overwogen dat, ondanks de verstreken beslistermijn, sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat niet direct, maar op een later moment uitspraak wordt gedaan. Hierbij is van belang dat naast dit EAB zes andere EAB’s gelijktijdig worden behandeld, terwijl in vijf van deze EAB’s de beslistermijnen nog niet zijn verstreken; de onderlinge samenhang tussen alle zeven aanhangige EAB’s in combinatie met de opgelopen vertraging als gevolg van de bijzondere omstandigheid van het wrakingsverzoek en de verdere afhandeling daarvan, rechtvaardigt de overschrijding van de beslistermijn in onderhavige zaak.

3.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court fort he Warszawa Praga-Poludnie in Warszawa dated 8 december 2020 (III Kp 1245/20/PO II Ds. 183.2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Poolse recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist en/of onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
6.
De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank verwijst voor wat betreft deze verweren naar de bespreking daarvan in de uitspraak van heden terzake van het eerste EAB van de opgeëiste persoon, met parketnummer 13.752109-20 (onderdeel 6). Hierin wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat de rechtbank geen omstandigheden ziet die de conclusie kunnen dragen dat de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan de betreffende Poolse rechterlijke instanties dient te worden ontzegd. Tevens concludeert de rechtbank hierin dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden betreffen op grond waarvan het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd. Er is geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is niet aan de orde.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 326 Wetboek van Strafrecht, 68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen en 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warszawa-Praga Regional Court in Warzsawa, Polen.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.