In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap onder firma [naam 2] & [naam 1] v.o.f. en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft een bevel tot staken van de arbeid van R.R.P. [naam 1], die als taxichauffeur werkzaam is voor de verzoekster. Op 11 februari 2021 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) [naam 1] gecontroleerd en vastgesteld dat hij in een periode van twee weken geen rusttijd van 72 uren had genomen, zoals vereist door de Arbeidstijdenwet (Atw). Het primaire besluit van de minister om [naam 1] te bevelen zijn werkzaamheden te staken voor een periode van 44 uren en 56 minuten werd door de minister gehandhaafd in het bestreden besluit van 23 april 2021. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 18 mei 2021 heeft [naam 1] betoogd dat de Atw en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) alleen van toepassing zijn op werknemers en niet op zelfstandigen. Hij stelt dat hij als zelfstandige zelf moet kunnen bepalen wanneer hij rust neemt en dat de regelgeving zijn ondernemerschap onterecht beperkt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de ILT bevoegd was om [naam 1] te controleren en dat de regels van de Atw en het Atbv ook van toepassing zijn op zelfstandige taxichauffeurs. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bevel tot staken van de arbeid terecht is opgelegd, omdat de overtredingen van de arbeids- en rusttijden ernstige gevolgen kunnen hebben voor de verkeersveiligheid en de gezondheid van [naam 1].
De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat op het beroep is beslist. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.