ECLI:NL:RBAMS:2021:263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
13/286800-19 (zaak A); 15/149400-19 (zaak B); 96/130239-18 (zaak C) en 16/142705-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel voor brandstichting en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, vernielingen, rijden onder invloed van alcohol en joyriding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is voor de brandstichting en de vernielingen in een kliniek, waardoor hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor deze feiten. Echter, voor de andere feiten, zoals rijden onder invloed en joyriding, is de verdachte wel strafbaar. De rechtbank heeft in dit geval de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernstige psychische problematiek van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tbs-maatregel met dwangverpleging als voldoende werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezen feiten in zaken B en C geen straf of maatregel opgelegd, maar toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/286800-19 (zaak A); 15/149400-19 (zaak B); 96/130239-18 (zaak C) en 16/142705-17 (tul)
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 november 2020 en 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Brandstichting in een kamer van [instelling] op 26 november 2019 te Amsterdam;
Vernieling van een kraan, een wasbak en een raam van [instelling] op 26 november 2019 te Amsterdam;
Vernieling van een wasbak van [instelling] op 28 november 2019 te Amsterdam.
Zaak B:
Poging tot diefstal met braak uit de woning van [slachtoffer 1] op 1 december 2018 te Heemstede;
Diefstal door middel van een valse sleutel van een auto van [slachtoffer 2] (primair) of joyriding met een auto van [slachtoffer 2] op de [adres] (subsidiair) op 18 december 2018 te Aerdenhout;
Zaak C:
96/130239-18
Rijden onder invloed van alcohol (735 microgram) op een bromfiets op 5 juli 2018 te Utrecht;
voorheen parketnummer 96/196810-18
Rijden onder invloed van alcohol (750 microgram) op een bromfiets op 5 oktober 2018 te Bentveld;
Rijden terwijl rijbewijs was ingevorderd op een bromfiets op de Zandvoortselaan op 5 oktober 2018 te Bentveld;
voorheen parketnummer 96/201941-18:
Rijden onder invloed van alcohol (565 microgram) op een bromfiets op 13 oktober 2018 te Hoofddorp;
Rijden terwijl rijbewijs was ingevorderd op een bromfiets op de N201 op 13 oktober 2018 te Hoofddorp.
voorheen parketnummer 96/266153-18:
Rijden terwijl rijbewijs was ingevorderd op een bromfiets op de Van Eedenstraat op 28 december 2018 te Haarlem.
voorheen parketnummer 96/266707-18:
Rijden onder invloed van alcohol (250 microgram) op een bromfiets op 30 december 2018 te Haarlem;
Rijden terwijl rijbewijs was ingevorderd op een bromfiets op de Raaks op 30 december 2018 te Haarlem.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde in zaken A tot en met C, met uitzondering van het primair ten laste gelegde in zaak B onder 2, kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft in zaak A onder 3 en zaken B tot en met C geen bewijsverweren gevoerd.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsvrouw wel aangevoerd dat in zaak A onder 1 niet kan worden bewezen dat verdachte een kussen in brand heeft gestoken. Verder blijkt niet dat door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen bestond.
In zaak A onder 2 kan niet worden bewezen dat verdachte een wasbak heeft vernield, aldus de raadsvrouw.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten in zaken A tot en met C, met uitzondering van het primair ten laste gelegde in zaak B onder 2, bewezen. De rechtbank heeft dit gebaseerd op de bekennende verklaringen van verdachte en de overige inhoud van de verschillende procesdossiers.
Verdachte wordt vrijgesproken van de in zaak B feit 2 primair ten laste gelegde diefstal van een auto door middel van een valse sleutel. Verdachte had niet de intentie om de auto van zijn vader te stelen, bij hem ontbrak het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de auto.
Verder wordt verdachte vrijgesproken van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde vernieling van een wasbak op 26 november 2020. Verdachte heeft een kraan en een raam vernield, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte op die dag ook een wasbak heeft vernield.
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde brandstichting overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 november 2019 een pakje sigaretten en papiertjes in brand heeft gestoken in een kamer van [instelling] , gelegen aan de [adres instelling] . Deze goederen lagen volgens hem naast een kussen. Op camerabeelden zagen aangever en getuigen dat verdachte een kussen en een matras in brand had gestoken. Er waren vlammen zichtbaar en het brandalarm ging af in de kamer van verdachte en ook in de omliggende kamers. Een getuige heeft de beginnende brand gedoofd. De verklaring van verdachte ter zitting, dat hij zelf al bezig was om de brand uit te maken, vindt geen steun in het dossier. In verband met de rookontwikkeling werd verdachte meteen uit zijn kamer gehaald. Op het matras en aan de muur en het raamkozijn van de kamer was brandschade zichtbaar.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte brand heeft gesticht door een kussen en een matras in brand te steken. Daarbij was gevaar voor de in de kamer aanwezige goederen, de kamer zelf en gevaar voor anderen te duchten. Het gevaar voor goederen en de kamer zelf heeft zich ook verwezenlijkt, gelet op de op de foto’s zichtbare schade. Het is een feit van algemene bekendheid dat het inademen van rook schade aan luchtwegen en longen kan veroorzaken. De kans dat andere aanwezigen in de instelling zouden overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen als gevolg van de brandstichting was daarom naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het brandalarm ook in de omliggende kamers afging, waardoor sprake moet zijn geweest van aanzienlijke rookontwikkeling. Door het tijdige ingrijpen van de medewerkers van Inforsa is de brand, en daarmee de rookontwikkeling, in een vroeg stadium in de kiem gesmoord, zodat verdere verspreiding van de brand en de rook is voorkomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1
op 26 november 2019 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van [instelling] , gelegen aan de [adres instelling] , door open vuur in aanraking te brengen met een matras en een kussen, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Feit 2
op 26 november 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een kraan en raam, die aan de [instelling] toebehoorden, heeft vernield;
Feit 3
op 28 november 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een wasbak, die aan de [instelling] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak B:
Feit 1
op 1 december 2018 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer 1] goed(eren), toebehorende(n) aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, met een steen, een raam van die woning heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
te Aerdenhout op 18 december 2018 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto gekentekend [nummer] , toebehorende aan [slachtoffer 2] . als bestuurder heeft gebruikt op de [adres] ;
Zaak C:
96/130239-18
op 5 juli 2018 te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
voorheen 96/196810-18:
Feit 1
op 5 oktober 2018 te Bentveld, als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 750 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 2
op 5 oktober 2018 te Bentveld als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Zandvoortselaan, een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
voorheen 96/201941-18:
Feit 1
op 13 oktober 2018 te Hoofddorp als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 565 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 2
op 13 oktober 2018 te Hoofddorp als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, N201, een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
voorheen 96/266153-18:
op 28 december 2018 te Haarlem als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Van Eedenstraat, een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
voorheen 96/266707-18:
Feit 1
op 30 december 2018 te Haarlem als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 250 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 2
30 december 2018 te Haarlem als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Raaks, een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde verdachte verminderd moet worden toegerekend. De bij verdachte vastgestelde psychiatrische stoornis is van invloed geweest op zijn handelen, maar niet is gebleken dat de stoornis het handelen van verdachte volledig heeft beheerst.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluiten voor het bewezenverklaarde in zaken B en C. Verdachte is daarom strafbaar voor deze feiten.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde in zaak A overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 6 januari 2021, opgesteld door GZ-psycholoog A. Witvliet en psychiater I. van Outheusden in zaak A.
De deskundigen hebben, kort gezegd, gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een ernstige vorm van een autismespectrumstoornis. Daarbij zijn katatone symptomen aanwezig. Bij verdachte zijn met name de symptomen onbeweeglijkheid, mutisme, staren, negativisme, grimasseren en agressief gedrag opvallend. Verder worden bij verdachte al langere tijd kortdurende psychotische symptomen geconstateerd. Verdachte vertoont hallucinatoir gedrag en heeft achterdochtige gedachten. Verder is sprake van stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en cannabis, in vroege remissie onder toezicht.
De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van het ten laste gelegde sterk beïnvloed door de autismespectrumstoornis en de daarmee samenhangende katatonie en psychotische kwetsbaarheid. Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan niet worden vastgesteld maar ook niet worden uitgesloten dat het handelen van verdachte volledig werd beheerst door de stoornis. Door zijn mutisme, beperkte vaardigheden en psychotische kwetsbaarheid is verdachte beperkt in staat om te kunnen omgaan met verandering en onzekerheid en om zijn gevoelens te uiten. Vanuit de beleving van verdachte dat hij niet werd gehoord, is de drempel verlaagd om zijn frustraties door middel van brandstichting of vernieling te uiten. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Tijdens de terechtzitting zijn de hierboven genoemde psycholoog en psychiater als deskundigen gehoord. Beide deskundigen hebben de inhoud van het rapport bevestigd. Ten aanzien van het niet kunnen vaststellen en niet kunnen uitsluiten of sprake was van volledige ontoerekenbaarheid, heeft de psycholoog verklaard dat dit samenhangt met de omstandigheid dat niet kon worden vastgesteld of naast de autismespectrumstoornis en de katatonie ook de psychotische klachten een rol speelden ten tijde van het delict. Dit was niet op te maken uit de verpleegkundige rapportages en ook niet uit de gesprekken met verdachte, met name gelet op het beperkte vermogen van verdachte om inzicht te geven in zijn belevingswereld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder andere verklaard dat hij de brandstichting en de vernielingen heeft gepleegd, omdat hij geen andere mogelijkheid zag om aandacht te vragen. Verdachte voelde zich in [instelling] niet gehoord. De rechtbank ziet op grond van de conclusies van de deskundigen en de verklaring van verdachte zelf aanknopingspunten om aan te nemen dat de keuzemogelijkheden en het handelen van verdachte bij het stichten van brand en het plegen van de vernielingen volledig werden bepaald vanuit zijn psychische problematiek en beperkingen. De rechtbank acht verdachte voor het bewezenverklaarde in zaak A daarom volledig ontoerekeningsvatbaar. Verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor deze feiten.

8.Motivering van de maatregel

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat voor de in zaak A onder 1 ten laste gelegde brandstichting de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging aan verdachte moet worden opgelegd. Voor de ten laste gelegde feiten in zaken B tot en met C kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
8.2
Standpunt van de raadsvrouw
In het geval dat wordt bewezen dat de brandstichting gevaar veroorzaakt heeft voor goederen én personen, heeft de raadsvrouw benadrukt dat de brandstichting een incident is geweest. De raadsvrouw acht een gemaximeerde TBS op zijn plaats. De raadsvrouw heeft benadrukt dat met name belangrijk is dat zo snel mogelijk een passende plek wordt gevonden voor verdachte.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De rechtbank veroordeelt verdachte voor 10 strafbare feiten. Door onder invloed van alcohol te rijden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd, had verdachte zichzelf en andere weggebruikers ernstig in gevaar kunnen brengen. Verder heeft verdachte geprobeerd om in te breken in een woning, waardoor hij de benadeelde schade en hinder heeft toegebracht. Bovendien heeft verdachte, zonder toestemming, de auto van zijn vader gepakt en daarmee gereden.
Het zwaartepunt ligt echter bij de brandstichting. Door brand te stichten heeft verdachte zichzelf, anderen en de kamer van [instelling] ernstig in gevaar gebracht. Dat de brandschade beperkt is gebleven tot een matras, een kussen, een raamkozijn en een muur van een kamer is te danken aan het snelle en adequate ingrijpen van de medewerkers van de kliniek. Bovendien heeft de kliniek als gevolg van de brandstichting en de vernielingen schade geleden.
Persoon van verdachte
Uit de onder 7.3 genoemde Pro Justitia rapportage maakt de rechtbank het volgende op. Het leven van verdachte wordt sinds jonge leeftijd in belangrijke mate door de bij hem vastgestelde autismespectrumstoornis beïnvloed. Verdachte ervaart als gevolg van zijn katatonie onder andere problemen tijdens interactie met anderen. Daarnaast is sprake van forse problematiek in het gebruik van verdovende middelen en alcohol. Verdachte mist de vaardigheden om zelfstandig zijn problemen op te lossen. Hierdoor wordt verdachte in ernstige mate beperkt in zijn functioneren. Verwacht wordt dat zijn problematiek in de toekomst een grote rol zal blijven spelen.
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak A wordt het risico op recidive door de deskundigen ingeschat als zeer hoog. Langzamerhand lijkt het delictgedrag van verdachte in ernst toe te nemen, waarbij brandstichting een nieuw element vormt. Bovendien wordt gerapporteerd dat verdachte interpersoonlijke agressie, te weten spugen en slaan, heeft getoond tijdens detentie voor de onderhavige zaak. Op termijn kan verdere escalatie van het delictgedrag van verdachte niet worden uitgesloten. Een langdurige behandeling binnen een stevig behandelkader is noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Gelet op de bij verdachte vastgestelde autismespectrumstoornis en de verslavingsproblematiek van verdachte zal deze behandeling lange tijd moeten plaatsvinden in de beveiligde setting van een tbs-kliniek. Verdachte is niet in staat om binnen een civiel behandelkader een stabiele leefsituatie op te bouwen. Behandeltrajecten in het verleden hebben niet geleid tot vermindering van de recidive en verdachte is meermaals ontsnapt vanuit een reguliere ggz-insteling en veroorzaakt zelfs binnen een hoog beveiligde kliniek gevaarlijke incidenten, zoals blijkt uit het bewezenverklaarde in zaak A. Bovendien heeft verdachte geen ziekte-inzicht. Hij zal zich onmogelijk aan voorwaarden kunnen houden, omdat het hem eenvoudigweg ontbreekt aan de vaardigheden die nodig zijn om een ingewikkeld, langdurig en ongetwijfeld frustrerend behandelproces aan te gaan en vol te houden. Gelet op de duur en ernst van de problematiek, de noodzaak van langdurige behandeling en het veiligheidsaspect wordt oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd.
Ter terechtzitting hebben de opstellers van de hierboven genoemde Pro Justitia rapportage, psycholoog A. Wiltvliet en psychiater I. van Outheusden, hun advies toegelicht en benadrukt dat met oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging het meest geschikte behandelkader aan verdachte kan worden geboden.
Motivering van de tbs-maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a Sr. Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan en moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de in zaak A onder 1 bewezenverklaarde brandstichting staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportage overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive zou kunnen verminderen. Een dergelijke behandeling kan, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een setting met een hoog niveau van beveiliging. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van feit, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom voor de in zaak A onder 1 bewezenverklaarde brandstichting overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Brandstichting is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Geen straf of maatregel
De rechtbank acht het niet opportuun om naast de tbs-maatregel met dwangverpleging voor de andere bewezenverklaarde feiten, waarvoor verdachte strafbaar is, een straf of maatregel aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom in zaken B tot en met C toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 4 STK Bromfiets (goednummer: 940558, merk: Yamaha).
De bromfiets wordt verbeurdverklaard, omdat met behulp daarvan het onder zaken C tot en met G bewezen geachte is begaan.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 24 oktober 2018 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland.
De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 23 augustus 2018 van de politierechter te rechtbank Utrecht in de zaak met parketnummer 16/142705-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 157, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 8, 9, 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A onder 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Zaak A onder 2 en 3:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Zaak B onder 1:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Zaak B onder 2 subsidiair:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994
Zaak C:
96/130239-18:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(735 microgram)
Voorheen 96/196810-18 onder 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(750 microgram)
Voorheen 96/201941-18 onder 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(565 microgram)
Voorheen 96/266707-18 onder 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(250 microgram)
Voorheen 96/196810-18 onder 2, voorheen 96/201941-18 onder 2, voorheen 96/266153-18, voorheen 96/266707-18 onder 2:
telkens: overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het in zaak A bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte voor het in zaken B en C bewezenverklaarde strafbaar.
Gelast dat verdachte voor het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Bepaalt dat voor het in zaken B en C bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart verbeurd:
- 4 STK Bromfiets (goednummer: 940558, merk: Yamaha).
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 16/142705-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2021.