ECLI:NL:RBAMS:2021:2602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
13/295992-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en veroordeling belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en belaging van een aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2020 tot en met 20 november 2020 berichten heeft gestuurd naar de aangeefster, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de berichten niet zodanig bedreigend waren dat de aangeefster in redelijkheid kon vrezen voor haar leven of zwaar letsel. De bedreiging met een vuurwapen kon niet worden bewezen, omdat er geen ondersteunend bewijs was voor deze claim.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor belaging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 8 tot en met 20 november 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar dwingende en dreigende berichten te sturen. De inhoud van deze berichten, die onder andere seksuele en beledigende elementen bevatten, was zodanig dat het de aangeefster angst aanjoeg en haar dwong contact met de verdachte te onderhouden.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, alsook een taakstraf van 60 uur. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor drie jaar, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij overtreding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000 aan de aangeefster toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. G.H. Marcus, met mrs. J. Huber en T. Arnoldussen als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/295992-20 en 13/120947-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedag] 1995 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. van den Brink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1. bedreiging van [aangeefster] in de periode 1 juli 2020 t/m 20 nov 2020 te Amsterdam;
2. belaging van [aangeefster] in de periode 1 juli 2020 t/m 20 nov 2020 te Amsterdam.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten kunnen worden bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij sinds vier maanden, sinds juli 2020, berichten ontvangt van verdachte waardoor zij zich bedreigd voelt. Verdachte heeft haar een vuurwapen laten zien en een gebaar met zijn hand langs zijn keel gemaakt. De aangifte wordt ondersteund door screenshots van de berichten. Verdachte heeft bekend dat hij deze berichten heeft gestuurd. Dat verdachte een wapen aan aangeefster heeft laten zien blijkt niet uit andere bewijsmiddelen, maar niet ieder gedachtestreepje in de tenlastelegging hoeft dubbel te worden gedekt. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en zeer gedetailleerd. Daar kan dus vanuit worden gegaan. Aan de verklaring van verdachte hecht de officier van justitie geen waarde, omdat verdachte wisselend heeft verklaard. Op grond van zowel de inhoud van de berichten als het incident met het vuurwapen, kon bij aangeefster de redelijke vrees ontstaan dat verdachte daad bij woord zou voegen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte veel berichten heeft gestuurd. Die berichten hadden tot doel dat aangeefster in contact zou blijven met verdachte. Het oogmerk van verdachte was er dus op gericht dat zij het contact met hem zou dulden. Gelet op de inhoud van de berichten is er overduidelijk sprake geweest van angst aanjagen. Deze stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster was bovendien wederrechtelijk. Uit niets is gebleken dat aangeefster deze berichten wenste te ontvangen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging met het vuurwapen van feit 1 niet kan worden bewezen, omdat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte ontkent met een vuurwapen te hebben gedreigd.
Van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet kan worden opgemaakt wanneer verdachte de berichten heeft gestuurd. Om die reden kan niet worden bewezen dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak bedreigingen (feit 1)
De rechtbank kan vaststellen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde berichten heeft gestuurd aan aangeefster. Verdachte erkent dat ook. Maar de in de tenlastelegging opgenomen berichten zijn niet zodanig bedreigend dat aangeefster door díe berichten in redelijkheid zou kunnen vrezen voor de dood of zwaar letsel. De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd door haar een vuurwapen te laten zien en daarbij met zijn hand een beweging langs zijn keel te maken. Alleen aangeefster heeft hierover verklaard. Weliswaar wordt haar verklaring over de berichten ondersteund door die berichten zelf, (en de verklaring van verdachte daarover) maar op het specifieke punt van het vuurwapen en het gebaar zijn er geen andere bewijsmiddelen. Dat vindt de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring daarvan te komen. Verdachte wordt dus vrijgesproken van feit 1.
Veroordeling belaging (feit 2)
Verdachte wordt veroordeeld voor de belaging van aangeefster van 8 tot en met 20 november 2020 door haar onder andere dwingende berichten te sturen.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in ieder geval vanaf 8 november 2020 heel nare WhatsAppberichten aan aangeefster heeft gestuurd. Voor de periode vóór 8 november 2020 bevat het dossier te weinig informatie over de inhoud en de frequentie van de berichten. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte in die tijd zoveel soortgelijke berichten stuurde dat hij zich ook in die periode al aan belaging van aangeefster schuldig maakte.
Uit de screenshots van de WhatsApp berichten blijkt dat verdachte in een korte periode, tussen 8 en 20 november 2020, meer dan 50 tekstberichten en foto’s aan aangeefster heeft gestuurd. Verdachte heeft bekend dat hij deze berichten heeft gestuurd. Het gaat vaak om meerdere berichten, kort na elkaar. De berichten zijn dreigend en dwingend. Verdachte heeft bijvoorbeeld een bericht gestuurd met emoticons van een huis, een nummer drie en een vlammetje. Aangeefster woonde op een adres met huisnummer drie. In andere berichten impliceert verdachte dat aangeefster politiebescherming nodig zal hebben. Ook worden er afbeeldingen uit horrorfilms gestuurd en wordt gedreigd beeldmateriaal van aangeefster openbaar te maken. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte aangeefster wil dwingen contact met hem te onderhouden. Zo stelt verdachte in één van de berichten dat hij aangeefster zal blijven achtervolgen tot zij dood gaat van de stress. In een ander bericht, waarin ook het hiervoor genoemde nummer 3, de vlammetjes en het huisje staan, impliceert verdachte dat ook het nemen van een ander telefoonnummer hem niet zal weerhouden. In de berichten dringt verdachte er (al dan niet op dreigende toon) op aan dat aangeefster hem geld betaalt. In een zogenaamd stopgesprek is verdachte duidelijk gemaakt dat aangeefster niet gediend was van de berichten van verdachte. Verdachte is echter gewoon doorgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat er naar objectieve maatstaven bezien stelselmatig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dat blijkt uit de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zijn aanzienlijk geweest. De inbreuk had tot doel aangeefster vrees aan te jagen, het contact met hem te dulden en haar te dwingen een vermeende schuld te voldoen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 2:
in de periode van 8 november 2020 tot en met 20 november 2020 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] , door regelmatig whatsappberichten naar die [aangeefster] te sturen met daarin seksuele/pornografische, suggestieve, beledigende en dreigende teksten en afbeeldingen met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft gedaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregel

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Ook moet verdachte een contactverbod van vijf jaar met aangeefster krijgen. Als hij zich daar niet aan houdt, moet per keer een vervangende hechtenis van een week gelden, tot een maximum van zes maanden. De maatregel zou meteen moeten gelden (dadelijk uitvoerbaar) zodat als verdachte in hoger beroep gaat hij zich vast aan het contactverbod moet houden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, zodat verdachte niet meer opnieuw naar de gevangenis hoeft. Daarnaast kan een forse voorwaardelijk gevangenisstraf worden opgelegd als stok achter de deur. Omdat er geen risico op herhaling is, kan een eventueel contactverbod ook niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster. Hij heeft in een korte tijd op een zeer intensieve en indringende manier geprobeerd om met aangeefster in contact te komen. Verdachte heeft door zijn gedragingen aangeefster beperkt in haar doen en laten. De belaging heeft op aangeefster zodanig veel indruk gemaakt dat zij leefde in angst, slecht sliep en veel stress heeft ervaren.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich niet lijkt te bekommeren om de gevolgen van zijn gedrag voor aangeefster. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster is groot. Aangeefster was ten tijde van de aangifte 16 jaar oud en is in het verleden behandeld vanwege loverboy-problematiek. Dit was bij verdachte bekend. De verdachte is bovendien zelfs na tussenkomst van de politie doorgegaan met de belaging.
In het reclasseringsadvies van 22 april 2021staat dat sprake is van een gedragspatroon. Er zijn risicofactoren voor recidive. Verdachte ziet zichzelf snel als slachtoffer en heeft snel het gevoel oneerlijk te worden behandeld, vertoont weinig zelfinzicht en laat het effect van zijn gedrag op anderen onvoldoende meewegen. Mogelijkerwijs is sprake van (psychische) problematiek, maar hier is geen onderzoek naar gedaan. Met het verliezen van zijn baan heeft verdachte ook zijn dagbesteding verloren. Verdachte liep onder toezicht van de reclassering, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen. De rechtbank hoopt dat dit een stok achter de deur is voor verdachte om niet opnieuw de fout in te gaan. Ook zal de rechtbank een taakstraf van 60 uur aan verdachte opleggen.
De rechtbank vindt het noodzakelijk aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Deze maatregel houdt in een contactverbod met [aangeefster] , om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Verdachte vindt nog steeds dat zij een schuld bij hem heeft. Hij bleek niet onder de indruk van de aangifte van [aangeefster] of van de eerdere tussenkomst van de politie. In de berichten heeft hij aangeefster duidelijk gemaakt dat hij zich niet gemakkelijk bij de situatie neer zal leggen. Er moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat hij aangeefster opnieuw zal belagen. Daarom beveelt de rechtbank de oplegging van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, voor drie jaar met de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan en bepaalt de vervangende hechtenis op een week voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt.

7.Beslag

De mobiele telefoon (Samsung) van verdachte is in beslag genomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van de advocaat dat de berichten niet met dit toestel zouden zijn verstuurd. Verdachte heeft de belaging dus met dit toestel gepleegd en daarom wordt het verbeurdverklaard.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert in totaal € 3.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehele gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente kan worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel daarvoor kan worden opgelegd
De raadsman heeft de vordering betwist. Omdat benadeelde ook andere problemen had, is niet vast te stellen in hoeverre het handelen van verdachte heeft geleid tot de schade of dat daar mogelijk andere oorzaken van zijn. Hier zou onderzoek naar gedaan moeten worden, maar dat zou een te grote belasting van het strafgeding opleveren. Daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Als de rechtbank daar niet in meegaat moet het gevorderde bedrag worden gematigd, omdat de aangehaalde jurisprudentie niet over vergelijkbare zaken gaat.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank vindt dat de vordering in deze strafzaak kan worden beoordeeld zonder nader onderzoek. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte van bedreiging wordt vrijgesproken. In de door de benadeelde partij aangehaalde zaken is de verdachte daadwerkelijk naar het huisadres van het slachtoffer toe gegaan om haar fysiek op te zoeken. Dat is hier niet het geval, waardoor de zaken niet gelijkaardig zijn. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000. Dit bedrag wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2020. De rest van de vordering wordt afgewezen. De rechtbank legt verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, zodat de staat de vordering bij verdachte zal innen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/120947-20. Het betreft hier het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 juni 2020 van de politierechter. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, met bevel dat van deze straf voor een gedeelte van 30 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De bovenstaande vordering voldoet aan alle formele vereisten. Verdachte heeft zich voor het einde van zijn proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals blijkt het de inhoud van dit vonnis. De rechtbank gelast daarom de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 38v, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Verklaart verbeurd: 1 GSM (merk: Samsung, goednummer: 2020240429).
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [aangeefster] tot een bedrag van € 1.000 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2020 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.000 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2020 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal 20 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 24 juni 2020, zijnde een
taakstraf van 30 uur, met bevel dat in het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2021.
[....]
.