ECLI:NL:RBAMS:2021:2601
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.H. Marcus
- J. Huber
- T. Arnoldussen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van aanwezigheid van verdovende middelen
Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren, bewerken of voorhanden hebben van hard- en softdrugs. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 mei 2021, waar de officier van justitie, mr. F.R. Bons, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.H. Boomstra, ontkende enige betrokkenheid bij de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de woning werd aangetroffen waar drugs werden gevonden, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij deze middelen ook daadwerkelijk aanwezig had. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over zijn onwetendheid geloofwaardig was en dat er alternatieve scenario's mogelijk waren die niet konden worden uitgesloten. Hierdoor kon niet worden bewezen dat de verdachte de aangetroffen verdovende middelen aanwezig had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, waarbij ook de vraag of de politie de woning rechtmatig had betreden onbesproken bleef. De rechtbank besloot tevens dat de aangetroffen drugsgerelateerde spullen onttrokken worden aan het verkeer, maar dat het geldbedrag dat bij de verdachte was aangetroffen, bewaard zou worden ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.H. Marcus, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.