ECLI:NL:RBAMS:2021:26

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 september 2019, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank moest beoordelen of deze niet-ontvankelijkheid terecht was. De eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag leed aan een psychose en op een gesloten afdeling van het ziekenhuis verbleef, waardoor hij niet in staat zou zijn geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt en dat deze termijn eindigde op 8 augustus 2018. Het bezwaarschrift van de eiser was pas op 20 augustus 2019 ingediend, wat duidelijk te laat was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij gedurende de hele bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen of iemand in te schakelen om dit voor hem te doen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Duinen, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5381

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 27 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 31 mei 2018 een bijstandsuitkering voor levensonderhoud toegekend tot een maximum bedrag van € 163.303,25 in de vorm van een lening.
Met een besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vanwege de maatregelen rondom het coronavirus via een videoverbinding plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Eiser, zijn gemachtigde en zijn [naam] , [naam] , hebben deelgenomen aan de zitting met een audio- en videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die eveneens deelnam aan de zitting met een audio- en videoverbinding.

Overwegingen

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden
1. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Toepasselijke regelgeving
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking van besluiten geschiedt op grond van 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De bezwaartermijn is een fatale wettelijke termijn. Dat betekent dat als iemand een bezwaarschrift te laat indient, het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk moet verklaren. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is in verband met bijzondere omstandigheden. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Het oordeel rechtbank
3. Vaststaat dat de dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking 27 juni 2018
is. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet betwist dat hij het primaire besluit heeft ontvangen. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde dus op 8 augustus 2018. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 20 augustus 2019, op 23 augustus 2019 ontvangen. Het bezwaar is dus niet tijdig ingediend.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag leed aan een psychose en op een gesloten afdeling van de afdeling [naam] van het [naam] verbleef. Het bij de aanvraag behorende formulier is door een hulpverlener ingevuld. Op het moment dat eiser in 2019 weer ging werken, heeft hij bij verweerder geïnformeerd naar zijn schuld en kwam er toen achter dat het aanvraagformulier niet juist is ingevuld omdat zijn hypotheekschuld daarin niet was opgenomen en de gemeente er ten onrechte van uitging dat zijn woning hypotheek vrij was. Eiser heeft toen alsnog bezwaar gemaakt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de aangevoerde omstandigheden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Eiser heeft niet voldoende met medische stukken onderbouwd dat hij gedurende de hele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Uit de stukken volgt namelijk dat eiser op 2 augustus 2018 uit het [naam] is ontslagen. Dat was dus nog binnen de bezwaartermijn die eindigde op 8 augustus 2018. Ook al was eiser gedurende de hele periode opgenomen in het [naam] geldt dat hij al langer bekend is met psychische problematiek. Het had daarom op zijn weg gelegen om bij zijn ziekte maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop een uitzondering worden gemaakt.
6. Een dergelijke bijzondere omstandigheid doet zich in het geval van eiser niet voor. Uit het dossier blijkt juist dat zijn [naam] zijn belangen in een vorige procedure heeft behartigd en ook in deze procedure contact heeft gehad met verweerder. Niet valt in te zien dat eiser zijn [naam] niet had kunnen inschakelen om namens hem tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift in te dienen.
Conclusie
7. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.