ECLI:NL:RBAMS:2021:26
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 september 2019, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank moest beoordelen of deze niet-ontvankelijkheid terecht was. De eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag leed aan een psychose en op een gesloten afdeling van het ziekenhuis verbleef, waardoor hij niet in staat zou zijn geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt en dat deze termijn eindigde op 8 augustus 2018. Het bezwaarschrift van de eiser was pas op 20 augustus 2019 ingediend, wat duidelijk te laat was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij gedurende de hele bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen of iemand in te schakelen om dit voor hem te doen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Duinen, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.