ECLI:NL:RBAMS:2021:2599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
83/096720-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van feitelijk leidinggeven aan niet melden van meldingsplichtige transacties onder de Wwft

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het niet melden van meldingsplichtige transacties, zoals vereist onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, geboren in 1975, was als middellijk bestuurder van een rechtspersoon betrokken bij de transacties die in de tenlastelegging werden genoemd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 8 april 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. van Staden ten Brink, en de raadsman van de verdachte, mr. A.C. Huisman, hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging betrof het feitelijk leidinggeven aan het niet melden van ongebruikelijke transacties in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015. De verdediging stelde dat de transacties waren verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaring was gestuit door een daad van vervolging in 2019. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

In de beoordeling van de vrijspraak kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld in het niet melden van de transacties. De verdachte had de meldplicht gedelegeerd aan de boekhouder, die volgens de verdachte goed werk verrichtte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzet had op het niet melden van de transacties. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet was aangetoond dat hij bewust de kans had aanvaard dat de meldplicht niet werd nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 83/096720-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren hebben gebracht.
De zaak is tegelijk behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam] (83/096731-19). De rechtbank doet vandaag ook in die zaak uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan het niet melden door [naam] van meldingsplichtige transacties, zoals beschreven in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.
De tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a, b en c beschreven transacties in de tenlastelegging zijn verjaard. Op overtreding van de Wwft staat een verjaringstermijn van zes jaar. De eerste daad van vervolging die de verjaring kan stuiten is de dagvaarding van 15 januari 2021. De feiten van vóór 15 januari 2015 zijn dus verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor genoemde transacties.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in het dossier een brief van het Openbaar Ministerie zit met het verzoek aan de rechter-commissaris om, ten behoeve van de vervolging, regie te nemen over de zaak. Een dergelijke verzoek is een daad van vervolging en hiermee is de verjaring in 2019 gestuit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat een verjaringstermijn van zes jaar geldt. Die verjaring kan worden gestuit - de verjaringstermijn begint dan weer opnieuw - door een daad van vervolging. De brief van 23 oktober 2019 van het functioneel parket aan de rechter-commissaris vindt de rechtbank een daad van vervolging. Met de brief betrekt de officier van justitie een rechter in het onderzoek, zodat de rechter-commissaris onderzoekswensen kan inventariseren ten behoeve van de vervolging. Met deze brief is de verjaring in 2019 gestuit waardoor het feit nu niet is verjaard. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ervan.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen. Verdachte heeft geen effectief beleid gevoerd voor het melden van ongebruikelijke transacties en heeft bewust de kans aanvaard dat de regels rondom het melden van ongebruikelijke transacties binnen de onderneming niet zouden worden nagekomen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. De rechtbank kan vaststellen dat de transacties niet zijn gemeld, maar dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft geven kan niet worden bewezen. Verdachte had geen opzet op het niet melden, hij wist er niet van. Laat staan dat hij wist van een patroon van het niet of niet tijdig doen van meldingen van ongebruikelijke transacties. Verdachte was een actieve directeur en heeft zijn werk bij [naam] altijd naar eer en geweten uitgevoerd. Verdachte had geen signalen gekregen dat boekhouder [boekhouder] , die de meldingen normaal gesproken deed, zijn werk niet goed uitvoerde. Verdachte hoefde [boekhouder] ook niet op alle onderdelen te controleren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat [naam] in de ten laste gelegde periode niet (tijdig) melding heeft gemaakt van meerdere ongebruikelijke transacties. Verdachte was destijds (middellijk) bestuurder van [naam] Voor feitelijk leidinggeven aan het niet nakomen van de meldplicht moet worden bewezen dat verdachte op dat niet melden opzet heeft gehad. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte doelbewust beleid heeft gevoerd op het niet nakomen van de meldplicht. Van ‘vol’ opzet is dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk opzet is ook voldoende voor een bewezenverklaring. Dit betekent dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de meldplicht niet werd nagekomen. Voor het vaststellen dat die aanmerkelijke kans is aanvaard moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
Door het handelen of nalaten van verdachte is een aanmerkelijke kans ontstaan dat de transacties ten onrechte niet werden gemeld;
Verdachte wist op het moment van handelen of nalaten dat hij daardoor die aanmerkelijke kans in het leven zou roepen. Met andere woorden; hij was zich van die aanmerkelijke kans bewust;
Verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van zijn handelen of nalaten aanvaard of op de koop toe genomen.
Uit het procesdossier en op de zitting is gebleken dat verdachte het melden van ongebruikelijke transacties had gedelegeerd aan [boekhouder] , de boekhouder van [naam] [boekhouder] was op de hoogte van de regelgeving en hoe daaraan te voldoen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat [boekhouder] goed was in zijn werk, verdachte wekelijks contact had met hem en er geen enkele reden was om te twijfelen aan zijn werk. Er vonden zoveel meldingsplichtige transacties plaats dat wekelijks Wwft meldingen werden gedaan. Op de zitting verklaarde verdachte nog steeds niet te weten of te begrijpen hoe het kan dat de transacties in de tenlastelegging niet gemeld zijn. [boekhouder] heeft bij verdachte nooit aangegeven dat het hem niet lukte om de meldingen tijdig te doen of dat er omstandigheden waren waardoor [boekhouder] zijn werk niet goed kon uitvoeren. Verdachte heeft daarom volledig op [boekhouder] vertrouwd en had geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de meldingen van ongebruikelijke transacties niet of niet tijdig werden gedaan.
De rechtbank vindt gelet op deze feiten en omstandigheden dat door het handelen of nalaten van verdachte geen aanmerkelijke kans op het niet naleven van de Wwft is ontstaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J. Huber en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]