ECLI:NL:RBAMS:2021:2598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
13/994034-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij dodelijk ongeval door onvoldoende veiligheidsmaatregelen op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een groothandel in bouwmaterialen, die wordt beschuldigd van het opzettelijk niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). De zaak is ontstaan na een dodelijk ongeval op 12 november 2018, waarbij een werknemer, [werknemer 1], is overleden nadat hij door een shovel is overreden in de loods van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de Arbowet, waardoor levensgevaarlijke situaties zijn ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk niet heeft gezorgd voor een veilige werkplek en onvoldoende maatregelen heeft genomen om de risico's van het werken met een shovel te beheersen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de maatregelen die de verdachte na het ongeval heeft genomen om de veiligheid te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994034-19
Datum uitspraak: 22 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
gevestigd op het [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat R. Beverwijk, de vertegenwoordiger van verdachte, en haar raadslieden, mr. C.P. Posthuma en mr. W.J.W. van Eijk, naar voren hebben gebracht.

2.Aanleiding en beschuldiging

Verdachte is een groothandel gespecialiseerd in bouwmaterialen en houdt zich onder meer bezig met de handel in betonproducten. Op 12 november 2018 heeft een noodlottig ongeval plaatsgevonden in de loods op het terrein van verdachte, waarbij [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ), op dat moment aan het werk voor verdachte, is overleden. In de loods staan zogenoemde mengbunkers die door een shovel worden bijgevuld. De shovel rijdt daarvoor hellingen op en af. De bestuurder van de shovel op 12 november 2018 heeft verklaard dat hij [werknemer 1] , ondanks dat hij goed om zich heen heeft gekeken, niet eerder heeft gezien dan nadat hij over hem heen was gereden. Naar aanleiding van dit ongeval heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld dat heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek.
Op basis van dat strafrechtelijk onderzoek wordt verdachte kort gezegd beschuldigd van het op 12 november 2018 niet voldoen aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) door op haar terrein in Amsterdam haar werknemers, waaronder [werknemer 1] arbeid te laten verrichten of deze arbeidsplaats te laten betreden, terwijl de regels van de Arbowet niet werden nageleefd, waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [werknemer 1] en/of meer werknemers ontstond of te verwachten was (primair). Als dat niet kan worden bewezen wordt verdachte beschuldigd van dood door schuld (subsidiair).
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat er wat hem betreft geen sprake is van dood door schuld van verdachte. Hij heeft dat feit subsidiair aan verdachte ten laste gelegd zodat de nabestaanden spreekrecht hebben.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de overtredingen van de Arbowet, waardoor levensgevaar is ontstaan, kunnen worden bewezen. Op verdachte rust als werkgever de plicht om te zorgen voor een veilige werkplek voor al haar werknemers. Het ongeval heeft plaatsgevonden in een ruimte die kennelijk voor iedereen vrij toegankelijk was. Er was geen enkele fysieke belemmering om die ruimte te betreden. Op de naleving van de regels/voorschriften die wél waren gesteld, bleek eigenlijk niet te worden toegezien. In de risico-inventarisatie en evaluatie wordt over het rijden/verrichten van werkzaamheden met of nabij een shovel niets opgemerkt. Verdachte heeft nagelaten haar werknemers over de risico’s met betrekking tot het werken met een shovel te informeren. De ruimte waarin de shovel reed voldeed niet geheel aan de eisen van het Arbobesluit. Zo waren er geen markeringen aangebracht en was er geen op schrift gesteld verkeersplan met verkeersregels. Kortom, verdachte had onvoldoende maatregelen genomen om de inherent aanwezige en voorzienbare risico’s bij het werk van deze aard te voorkomen en wist dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het overtreden van de Arbowet als van dood door schuld. Verdachte heeft meerdere vestigingen en voert in die vestigingen verschillende werkzaamheden uit. Dit is benoemd in het Plan van Aanpak. Hierin worden ook veiligheidsregels genoemd. Zo is het dragen van een veiligheidshesje verplicht en op het hele terrein van [verdachte] (hierna: [verdachte] ) in Amsterdam geldt een maximum snelheid van 20 kilometer per uur. In de Gedrags-, Veiligheids- en Milieuvoorschriften is opgenomen dat het gebruik van de voorgeschreven en geëigende persoonlijke beschermingsmiddelen verplicht is. Hierin staat ook dat werknemers uit de buurt moeten blijven van in beweging zijnde voertuigen. Uit het dossier komt naar voren dat er op de werkvloer veel mondelinge afspraken zijn gemaakt en men op een afgesproken wijze met elkaar samenwerkt. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat de werkzaamheden bij deze loods door een relatief beperkte groep van vaste personen worden uitgevoerd. De getuigen hebben verklaard dat er afgesproken was dat men oogcontact zocht met de machinist van de shovel, dat er toolboxmeetings waren en er veel informeel overleg werd gevoerd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij hierop toezag en de medewerkers voorlichtte over de veiligheidsmaatregelen. [werknemer 1] was ook bekend met de veiligheidsvoorschriften. Het is goed mogelijk dat [werknemer 1] op eigen initiatief de loods is ingegaan, terwijl hij wist van de afspraak om geen reparaties uit te voeren wanneer er productie is. Verdachte heeft hier niet kunnen ingrijpen. Het niet aanbrengen van signalen of markeringen in de loods ten tijde van het ongeval maakt nog niet dat verdachte moest weten dat ernstige schade aan de gezondheid of levensgevaar voor [werknemer 1] of andere medewerkers kon ontstaan. Van verdachte kon niet worden verwacht dat zij als een politieagent iedere handeling van de werknemer volgt. Verdachte wordt ook verweten dat zij verkeersmaatregelen had moeten treffen in de loods, maar in de loods hoorde geen verkeerssituatie te zijn. Als je daar een voetgangerssituatie zou maken, dan nodig je werknemers juist uit om daar te komen en dat is niet de bedoeling. Verdachte heeft gelet op deze omstandigheden haar werknemers niet blootgesteld aan ernstige schade aan de gezondheid of levensgevaar. Ook dood door schuld kan niet worden bewezen. Er is sprake van een vormverzuim met betrekking tot het toxicologisch rapport. De verdediging heeft daarop geen nader of tegenonderzoek kunnen laten verrichten. Hierop zou bewijsuitsluiting moeten volgen. Maar omdat het hier om een voor verdachte ontlastend bewijsmiddel gaat, is bewijsuitsluiting geen optie. Om het nadeel van de verdediging te compenseren zou dan het belastend bewijs moeten worden uitgesloten om zo aan de beginselen van een eerlijk proces te voldoen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte als werkgever opzettelijk niet heeft voldaan aan de regels van Arbowet, dat daardoor levensgevaarlijke situaties te verwachten waren en dat zij dat ook had moeten weten. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte niet heeft voldaan aan de veiligheidsvoorschriften in de tenlastelegging onder derde, vierde, zevende, achtste en negende gedachtestreepje. Van het overtreden van de overige voorschriften wordt verdachte vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte is een werkgever zoals bedoeld in de Arbowet. Op basis daarvan is zij verplicht zich aan de voorschriften van de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit voor werkgevers te houden.
Artikel 5 lid 1 van de Arbowet (derde gedachtestreepje)
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt de verplichting op aan de werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De risico-inventarisatie en -evaluatie moet ook een beschrijving van de gevaren en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers bevatten.
In het Plan van Aanpak van 1 januari 2017 is te zien dat een risico-inventarisatie en risico-evaluatie is uitgevoerd, maar hierin is niet opgenomen dat het aangereden worden door voertuigen (waaronder een shovel) tot de risico’s behoort. De rechtbank vindt dat verdachte hiermee onvoldoende aan het voorschrift heeft voldaan.
Artikel 8 lid 1 van de Arbowet (vierde gedachtestreepje)
Artikel 8, eerste lid, van de Arbowet legt de werkgever de verplichting op de werknemers doeltreffend in te lichten over de risico’s die zijn verbonden aan de te verrichten werkzaamheden.
De rechtbank leidt af uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] dat er sporadisch toolboxmeetings (presentaties over een of meer veiligheidsonderwerpen ) werden gehouden. [getuige 1] (bedrijfsleider) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er af en toe fysieke toolboxmeetings werden gehouden en er ook memo’s werden verstrekt aan de werknemers. De rechtbank heeft echter geen enkel schriftelijk stuk aangetroffen met betrekking tot deze toolboxmeetings waaruit blijkt dat werknemers doeltreffend werden ingelicht over de risico’s die zijn verbonden aan de te verrichten werkzaamheden. Dit in samenhang met de eerder genoemde getuigenverklaringen leidt er toe dat de rechtbank tot de vaststelling komt dat de werknemers onvoldoende zijn geïnformeerd over de risico’s en dat niet is voldaan aan de verplichting uit artikel 8 lid 1 van de Arbowet.
Artikel 3.15 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zevende gedachtestreepje)
Artikel 3.15, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt de werkgever de verplichting op om op de plaatsen waar door de aard van het werk gevaar voorkomt bij het verplaatsen van voertuigen ( in dit geval het op- en achteruit afrijden van hellingen door een shovel ) of personen, deze plaatsen duidelijk door signalen te markeren.
De rechtbank stelt vast dat er aan het begin van het terrein van [verdachte] een bord stond met instructies. Bij de ingang van de loods waar de shovel reed hing op het moment van het ongeval geen waarschuwingsbord. Er was geen fysieke scheiding tussen voetgangers en gemotoriseerd verkeer en er was geen markering aangebracht ter aanduiding van een voetgangerspad of een route die alleen bestemd was voor gemotoriseerd verkeer. De rechtbank vindt dat verdachte hiermee onvoldoende aan het voorschrift heeft voldaan.
Artikel 7.17c lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (achtste gedachtestreepje)
Verdachte zou geen doeltreffende verkeersregels hebben vastgesteld, terwijl een mobiel arbeidsmiddel (een shovel) zich beweegt (het op- en achteruit afrijden van hellingen door de shovel) binnen een werkzone waar werknemers zich kunnen bevinden.
De rechtbank vindt bewezen dat er geen doeltreffende verkeersregels als bedoeld in dit artikellid waren vastgesteld. In het Plan van Aanpak van [verdachte] zijn verkeersregels opgenomen en aan het begin van het terrein hing een bord met algemene verkeersregels voor het terrein. In de loods golden geen specifieke verkeersregels. Dat werknemers [getuige 1] en [werknemer 2] verklaren dat er wel wat verkeersregels golden maakt dit niet anders en is onvoldoende om vast te stellen dat er verkeersregels golden in de loods.
Artikel 7.17c lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (negende gedachtestreepje)
Artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt de werkgever de verplichting op om doeltreffende organisatorische maatregelen te nemen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen doeltreffende organisatorische maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat werknemers zich zouden kunnen bevinden in de werkzone van de shovel. Er waren geen maatregelen genomen om de werkruimte en de looproute te scheiden. De rechtbank vindt dat die maatregelen wel hadden moeten worden genomen, omdat werknemers, zo blijkt uit het dossier, ook als voetgangers de loods konden betreden. De loods was voor lopende werknemers vrij toegankelijk. De rechtbank vindt dat verdachte onvoldoende aan het voorschrift heeft voldaan.
Toerekening
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Verdachte heeft nagelaten volgens de vereiste voorschriften werkzaamheden te laten verrichten. Van verdachte mocht gevergd worden dat zij ervoor zorgde dat haar werknemers op een veilige arbeidsplaats onder veilige werkomstandigheden hun werkzaamheden konden uitvoeren. Dat behoort bij uitstek tot de taken en verantwoordelijkheden van de rechtspersoon. De gedragingen hebben dus plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en worden toegerekend aan [verdachte] .
Opzet en te verwachten risico
De rechtbank vindt dat verdachte zich opzettelijk niet aan de verplichtingen op grond van de Arbowet heeft gehouden. De rechtbank neemt hiervoor voorwaardelijk opzet aan, dat betekent dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de verplichtingen volgens de Arbowet. Uit het dossier kan worden afgeleid dat er aandacht werd besteed aan veiligheidsmaatregelen, daarmee werden de risico’s dus onderkend, desondanks heeft verdachte onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. De rechtbank vindt dat verdachte wist dat door niet te voldoen aan die verplichtingen uit de Arbowet levensgevaar of ernstige gezondheidsschade te verwachten was of zou ontstaan. Het is een gegeven dat werkzaamheden met een shovel de nodige risico’s met zich brengen - met name als zich daar ook voetgangers kunnen bevinden – dat deskundigheid en voorzichtigheid is vereist om mogelijk ernstige schade aan de gezondheid van werknemers te voorkomen. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte wist dat er levensgevaar dan wel ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers zou ontstaan of te verwachten was.
Omdat de rechtbank aan de beoordeling van dood door schuld niet toekomt, hoeft het verweer dat sprake zou zijn van een vormverzuim waarop bewijsuitsluiting zou moeten volgen niet te worden besproken.
3.3.3.
Vrijspraak van de andere gedachtestreepjes
Van de volgende gedachtestreepjes in de tenlastelegging wordt verdachte vrijgesproken.
Artikel 3 lid 1 van de Arbowet (eerste gedachtestreepje)
Verdachte wordt verweten dat niet was gezorgd voor de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid aan de [adres] verbonden aspecten en er geen beleid was gevoerd dat gericht was op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden op die arbeidsplaats en de arbeid aldaar niet zodanig georganiseerd was dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
De rechtbank vindt dit niet bewezen, omdat verdachte wel een aantal maatregelen had getroffen, waaronder een snelheidslimiet op het hele terrein van [verdachte] . Het ten laste gelegde is algemeen geformuleerd. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om in zijn algemeenheid aan te nemen dat verdachte geen maatregelen had genomen.
Artikel 8 lid 4 van de Arbowet (tweede gedachtestreepje)
Verdachte zou niet hebben toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico's met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden met een shovel en/of in de buurt van die shovel en/of zouden door verdachte geen maatregelen zijn getroffen bij het niet naleven van de instructies en voorschriften.
De rechtbank vindt dit niet bewezen omdat medewerkers van [verdachte] hebben verklaard dat werknemers elkaar controleerden en dat bedrijfsleider [getuige 1] collega’s zo nodig aansprak op hun gedrag. Dat er helemaal niet is toegezien op de naleving van de instructies kan dus niet worden vastgesteld.
Artikel 3.2 lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vijfde gedachtestreepje)
Verdachte zou onvoldoende hebben gezorgd dat de arbeidsplaats veilig toegankelijk was en veilig kon worden verlaten en/of niet zodanig was ontworpen, gebouwd of uitgerust, dat daardoor het gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers die daar werkzaamheden verrichtten zoveel mogelijk werd voorkomen.
De officier van justitie heeft niet concreet gemaakt op welke situatie de overtreding van dit voorschrift zou zien of waarom de arbeidsplaats niet veilig toegankelijk was en niet veilig kon worden verlaten en/of zodanig was ontworpen, gebouwd of uitgerust, dat daardoor er gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers ontstond. Ook zonder die duiding is het de rechtbank op grond van het dossier niet duidelijk geworden. De rechtbank vindt dit gedachtestreepje dus niet bewezen.
Artikel 3.14 lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zesde gedachtestreepje)
Verdachte wordt verweten op de verbindingswegen waar de shovel werd gebruikt niet de nodige verkeersregels te hebben gesteld.
De officier van justitie heeft niet concreet gemaakt op welke situatie de overtreding van dit voorschrift zou zien of wat er precies met verbindingswegen wordt bedoeld. Ook zonder die duiding is het de rechtbank op grond van het dossier niet duidelijk geworden. De rechtbank vindt dit gedachtestreepje dus niet bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
(Primair)
op 12 november 2018, te Amsterdam als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop rustende bepalingen, immers heeft verdachte opzettelijk aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats, door één of meer werknemers, onder wie de heer [werknemer 1] , arbeid doen en laten verrichten en deze arbeidsplaats doen en laten betreden, terwijl ten aanzien van het stellen en naleven van regels en instructies:
- in strijd met artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk was vastgelegd welke risico's de arbeid met en/of in de buurt van een shovel voor de werknemers met zich meebracht en;
ten aanzien van het inlichten van de heer [werknemer 1] en meerdere werknemers:
- in strijd met artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor was gezorgd dat de werknemers en/of leidinggevenden doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden met een shovel en/of in de buurt van die shovel en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en;
ten aanzien van het betreden van ruimtes en/of de inrichting van de werkplek:
- in strijd met artikel 3.15 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de plaatsen waar door de aard van het werk gevaar voorkomt bij het verplaatsen van voertuigen (het op- en achteruit afrijden van hellingen door een shovel) of personen, deze plaatsen niet duidelijk door signalen waren gemarkeerd en;
- in strijd met artikel 7.17c lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen doeltreffende verkeersregels waren vastgesteld, terwijl een mobiel arbeidsmiddel (een shovel) zich binnen een werkzone waar werknemers zich kunnen bevinden, beweegt (het op- en achteruit afrijden van hellingen door de shovel) en;
- in strijd met artikel 7.17c lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er geen doeltreffende organisatorische maatregelen waren genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen (shovels) met eigen aandrijving;
terwijl daardoor, naar zij wist levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de heer [werknemer 1] en meer werknemers ontstond of te verwachten was.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete € 75.000, waarvan € 30.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben de rechtbank verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de maatregelen die sinds het ongeval zijn genomen. Verdachte heeft sinds het ongeval veiligheidsmaatregelen genomen en let nu nog scherper op de naleving daarvan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
[werknemer 1] , een werknemer van verdachte is, op 12 november 2018 overleden, nadat hij op de fabrieksplaats van verdachte is overreden door een shovel. De Arbowet en bijbehorende regelgeving zijn ervoor bedoeld dit soort ongevallen op de werkvloer te voorkomen. Daarom worden werkgevers verplicht een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en concrete veiligheidsmaatregelen te treffen. Het veiligheidsbeleid van [verdachte] is tekortgeschoten. Zij heeft onvoldoende gedaan om het gevaar voor de werknemers in te perken en de werknemers onvoldoende op de hoogte gesteld van de gevaren bij de uitvoering van hun werkzaamheden. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, het leed van de nabestaanden niet ongedaan kan maken.
In de strafmaat wordt meegewogen dat verdachte na het ongeval direct veiligheidsmaatregelen heeft genomen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de hiervoor genoemde specifieke omstandigheden in deze zaak. De rechtbank legt verdachte een geldboete op van € 50.000,- waarvan € 25.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 23 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikel 32 van de Arbowet.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
(Primair)
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 50.000,-(vijftigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, groot
€ 25.000,-(vijfentwintigduizend euro),
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J. Huber en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]