In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Olsztyn, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 27 augustus 2020 en 4 mei 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman. Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd de inhoud van het EAB besproken, dat betrekking had op een vrijheidsstraf van 2 jaar en 8 maanden voor diefstal en het veroorzaken van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen.
De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces had gehad in Polen, en vroeg de rechtbank om nadere informatie over de onafhankelijkheid van de rechters in de Poolse zaak. De officier van justitie betwistte deze claim en stelde dat er geen zwaarwegende gronden waren om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces was geschonden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat de ingrijpende wijzigingen in de Poolse rechterlijke organisatie pas na de veroordeling van de opgeëiste persoon plaatsvonden.
De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat volgens de Overleveringswet.