ECLI:NL:RBAMS:2021:255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
13.094120.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige voor poging doodslag met mes en machete

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002. De verdachte is veroordeeld tot 500 dagen jeugddetentie, waarvan 340 dagen voorwaardelijk, in verband met twee pogingen tot doodslag. De feiten vonden plaats op 3 december 2019 en 29 mei 2020 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een mes en een machete aanvallen heeft uitgevoerd op twee slachtoffers. De rechtbank heeft het beroep op putatief noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij zich in een situatie van noodweer bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de feiten, waarbij de poging tot doodslag op [persoon 4] en [persoon 3] is bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische-stressstoornis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod en de verplichting tot behandeling van zijn PTSS. De benadeelde partij [persoon 3] heeft een schadevergoeding van € 1.950,- toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.094120.20
Datum uitspraak: 4 januari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders en pleegouders van verdachte naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partij [persoon 3] is mr. V.A. Groeneveld verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging tot medeplegen van doodslag van [persoon 4] op 3 december 2019 te Amsterdam;
2. poging tot medeplegen van doodslag van [persoon 3] 29 mei 2020 te Amsterdam, subsidiair medeplegen van zware mishandeling en meer subsidiair poging tot medeplegen van zware mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

Feit 1
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de poging tot doodslag kan worden bewezen. Verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs is om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] . Uit de stukken volgt niet dat [medeverdachte] wist dat verdachte een mes bij zich had.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer kan doen. De rechtbank bespreekt dit in rubriek 6.
Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het medeplegen van doodslag op [persoon 4] .
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. De verklaring van [persoon 3] wordt onvoldoende ondersteund, bijvoorbeeld door beelden in de metro, en de verklaring van verdachte dat hij slechts wilde dreigen door te zwaaien met een mes wordt daarmee niet ontkracht. Het letsel dat is ontstaan bij het slachtoffer is voorts niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – waaronder de camerabeelden op het metrostation (die ook ter zitting zijn bekeken) en de verschillende getuigenverklaringen van [getuige] – volgt dat verdachte en de medeverdachte samen met getrokken machetes de aanval inzetten op het slachtoffer. Er worden hakkende bewegingen gemaakt in zijn richting en hij wordt geraakt in zijn bovenlichaam en op zijn elleboog. Met deze ongecontroleerde actie van enkele seconden, met dergelijke aanvalswapens, waarbij het slachtoffer zich in de metrowagon bevond, hebben verdachte en zijn medeverdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door hun handelen zou komen te overlijden. Het primair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Bewezenverklaring en bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 3 december 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 4] van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [persoon 4] is toegegaan waarna hij, verdachte, met een mes die [persoon 4] in de borst/hartstreek, heeft gestoken;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op 29 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [persoon 3] met een machete op het bovenlichaam heeft ingehakt en/of gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op putatief noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 namens verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer, zodat verdachte naar zijn mening ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Verdachte mocht zich – toen hij tijdens de schermutseling bij zijn keel werd gegrepen door [persoon 4] – verdedigen door hem met een mes te steken. Verdachte was immers in de stellige overtuiging door de kennis die hij had over de groep waarvan [persoon 4] deel uitmaakte, dat [persoon 4] ook over een mes zou beschikken en hem daarmee zou aanvallen. Hij heeft de situatie verschoonbaar verkeerd ingeschat, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft bepaald dat de rechter, indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op zogenoemde putatieve noodweer, zal moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank kan op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen en de ter zitting getoonde camerabeelden vaststellen dat er buiten het Amstelstation “een schermutseling” heeft plaatsgevonden tussen verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] , het slachtoffer [persoon 4] en een of meer van diens groepsgenoten. [medeverdachte] is begonnen door [persoon 4] een klap te geven. Verdachte heeft [persoon 4] vervolgens op enig moment in zijn borst/hartstreek gestoken met een keukenmes.
De stelling van verdachte dat hij bij zijn keel is gegrepen door [persoon 4] wordt door zowel het slachtoffer als de stukken uit het dossier niet ondersteund. Alleen verdachte verklaart dit, terwijl ook zijn medeverdachte [medeverdachte] hier met geen enkel woord over spreekt. [medeverdachte] verklaart volledig gefocust te zijn geweest op [persoon 4] . Dat het zicht van de camera op de schermutseling mogelijk wordt belemmerd door voorbijlopende passanten, zodat het grijpen bij de keel niet op de beelden is te zien – zoals door de raadsman betoogd – is onvoldoende om de verklaring van verdachte te onderbouwen. De rechtbank volgt daarmee de verklaring van verdachte niet, zodat het verweer reeds daarom wordt verworpen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat zelfs al zou [persoon 4] verdachte bij de keel hebben gegrepen, ook dan het beroep op putatief noodweer onvoldoende is onderbouwd. Het feit dat verdachte meent dat [persoon 4] tot een bepaalde groep behoort die met messen op straat loopt, is onvoldoende gemotiveerd geconcretiseerd om vast te stellen dat hij kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij op dat moment door [persoon 4] met een mes zou worden aangevallen. Verdachte wil zelf geen nadere uitleg geven over de concrete achtergronden van eventuele conflicten en ontkent dat er sprake was van een afspraak tussen de twee groepen om elkaar te ontmoeten. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet wist of [persoon 4] bij het Amstelstation een mes bij zich droeg en dat hij hem ook niet eerder met een mes had gezien. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij had weg kunnen rennen, maar dat dit niet goed was voor zijn reputatie op sociale media. Als de verklaring van verdachte wordt gevolgd, heeft hij het dreigende gevaar zich wellicht inderdaad ingebeeld of verkeerd beoordeeld, maar is dit gelet op de voornoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet verontschuldigbaar.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 500 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 340 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad zijn geadviseerd. Het locatieverbod voor de stad Amsterdam dient de gehele proeftijd te gelden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Daarnaast dient verdachte nog te worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft bepleit dat de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten (160 dagen) voldoende is als onvoorwaardelijke straf. Hij begrijpt dat er bijzondere voorwaarden opgelegd dienen te worden en dat deze verbonden zullen worden aan een fors voorwaardelijk strafdeel, zoals ook gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft tijdens een confrontatie [persoon 4] met een keukenmes in zijn borststreek gestoken, een paar centimeter onder het hart. Er mag van geluk worden gesproken dat het handelen van verdachte, [persoon 4] niet fataal is geworden.
Een half jaar later heeft verdachte samen met een ander met machetes ingehakt op [persoon 3] . Kennelijk wederom naar aanleiding van een conflict is het slachtoffer [persoon 3] belaagd door verdachte en zijn medeverdachte. [persoon 3] heeft daarbij meerdere verwondingen opgelopen, aan zijn oksel en elleboog. Ook hij mag van geluk spreken het overleefd te hebben. Dat geldt overigens ook voor verdachte, want hij is zelf geraakt met een mes waarmee [persoon 3] zich verdedigde. Dit zijn onaanvaardbare inbreuken van verdachte op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers met een enorme impact. Het is onbegrijpelijk dat verdachte na de eerste steekpartij vervolgens opnieuw overgaat tot het steken van een tegenstander, dit keer zelfs met een veel groter en gevaarlijker steekwapen. Het eerste incident lijkt weinig indruk op verdachte gemaakt te hebben. Verdachte heeft toegelicht dat de jongens in een wereld leven waarbij zij geen andere mogelijkheid zien dan de wapens ter hand te nemen, volgens eigen zeggen ter zelfverdediging, op het moment dat ze in conflict raken met elkaar, ongeacht de tijd en plaats. Beide feiten hebben zich afgespeeld op stations, waar meerdere omstanders getuigen zijn geweest van de incidenten. Dit wakkert gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan maar ook met alle mogelijke gevolgen, onder nog jongere kinderen die vervolgens ook weer met wapens gaan rondlopen, omdat zij zich onveilig voelen. De rechtbank kan niet anders dan aan verdachte een forse jeugddetentie opleggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie 6 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van - onder meer - de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 2 september 2020 en 2 november 2020;
  • rapporten van JBRA opgemaakt op 1 september 2020 en 17 december 2020;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mevrouw [psycholoog] , GZ-psycholoog, op 5 augustus 2020.
De GZ-psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een posttraumatische-stressstoornis. Dit uit zich in recidiverende dromen/nachtmerries, fysiologische reacties op confrontatie met de daders, vermijding van situaties, zichzelf beveiligen met wapens vanuit de sterke overtuiging dat hij anders zal overlijden, negatieve overtuigingen aangaande de wereld om hem heen, schaamte, angst en afschuw, minder belangstelling voor schoolse activiteiten, gevoelens van onthechting thuis, sterk verminderen van geluksbeleving, prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen (met weinig aanleiding) tot uiting komend in verbale en fysieke agressie jegens andere mensen en hypervigilantie. Ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten was sprake van deze stoornis en beïnvloedde enigszins verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte de hem tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte heeft door zijn permanent verhoogde angstniveau en zijn overdreven negatieve overtuigingen minder gedragsalternatieven voorhanden. De verwachting is dat dit zal veranderen als hij een gerichte behandeling ondergaan heeft. De kans op gewelddadige recidive wordt vanuit de vragenlijsten als laag ingeschat, vanwege een zeer beperkt aantal risicofactoren. Echter de inschatting is dat zonder gerichte behandeling de kans op recidive hoog zal zijn, aangezien de risicofactoren dermate grote invloed hebben dat zij het risico sterk verhogen. Wanneer de stoornis behandeld is, is de verwachting dat de overige risicofactor, het cannabis gebruik wat de relatie met ouders onder druk zet en zijn presteren op school negatief beïnvloedt, alleen nog een lage kans op recidive zal vormen. Het omgaan met criminele jongeren lijkt op dit moment een reactie op het zich onveilig voelen van verdachte. Beschermende factoren zijn de hechte band met ouders, zussen en peetouders. En de steun die hij van hen ontvangt. Ook heeft hij een goede band met zijn coach ervaren. Verdachte is een jongen die zich wel lijkt te willen inzetten. Geadviseerd wordt om onderzochte een traumabehandeling in de vorm van EMDR op te leggen met daarbij aandacht voor de negatieve cognities. Daarnaast wordt geadviseerd om urine controles op te leggen om het cannabis gebruik te monitoren. Contact met zijn coach vanuit Spirit, waar hij een goede band mee had, zal hem mogelijk kunnen helpen zijn schoolgang verder vorm te geven. Ook lijkt een contact vanuit de jeugdreclassering wenselijk om hem te monitoren. Na de behandeling voor de trauma gerelateerde klachten zal toegewerkt kunnen worden naar zelfstandig wonen (geen kamer training centrum). Echter de komende periode zal de nadruk moeten liggen op de behandeling van de PTSS, alvorens toe te werken naar zelfstandigheid. Bij voorkeur wordt dit gedaan vanuit een GGZ-instelling met forensische kennis. Gezien zijn contacten met criminele jongeren wordt ter overweging gegeven verdachte nog te laten wonen bij zijn peetvader in [plaats] , mits de omstandigheden dit toelaten. Geadviseerd wordt verdachte af te straffen en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als voorwaarde dat verdachte zijn PTSS klachten laat behandelen en een contact met de jeugdreclassering die het cannabis gebruik zal kunnen monitoren.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Verdachte dient mee te werken met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) en moet naar school gaan of werk hebben. Hij moet behandeld worden bij de Waag en meewerken aan de behandeling van zijn cannabisverslaving bij Yes We Can Clinics (YWCC). Hij moet meewerken met de overige hulpverlening die JBRA nodig acht en verblijven in het pleeggezin te [plaats] . Ook zal hij moeten meewerken met het toewerken naar begeleid/zelfstandig wonen. Er wordt een contactverbod geadviseerd met de medeverdachten en de slachtoffers en een locatieverbod voor de stad Amsterdam. De avondklok en het elektronisch toezicht lopen in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden door tot 5 februari 2021 Die termijn is afdoende. Verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA en de voorwaarden en het toezicht dienen dadelijk uitvoerbaar te zijn. Daarnaast dient aan verdachte nog een onvoorwaardelijke werkstraf te worden opgelegd zodat hij de directe consequenties ervaart van zijn handelen.
JBRA heeft zich aangesloten bij dit advies. Verdachte heeft zich gedurende de schorsing goed aan de voorwaarden gehouden. Hij stelt zich begeleidbaar en kwetsbaar op en is bereikbaar. Verdachte zal meewerken aan zijn behandeling bij YWCC. De opname duurt 10 weken, gevolgd door 10 weken nazorg.
De rechtbank zal gelet op de ernst van de feiten aan verdachte een forse jeugddetentie opleggen. Het onvoorwaardelijke deel daarvan zal gelijk worden gesteld aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel zullen ter voorkoming van verdere herhaling bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals geadviseerd door de deskundigen. Nadat de voorlopige hechtenis is geschorst, heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt die is opgevallen bij zijn ouders, pleegouders en de hulpverlening. Hij lijkt doordrongen te zijn geraakt van het feit dat zijn oude levenswijze nergens toe leidt. Om deze ontwikkeling voort te zetten is het noodzakelijk dat verdachte de komende periode in een strak kader wordt begeleid en behandeld. Hij moet meewerken met IFA en met zijn behandeling bij De Waag. Ook zal hij dienen mee te werken aan andere door JBRA nodig geachte hulpverlening, zoals de behandeling bij YWCC. Hij moet naar school gaan of blijven werken. Verdachte zal zich nog tot 5 februari 2021 aan een avondklok moeten houden en zal die periode nog elektronisch toezicht krijgen. Daarnaast zal een locatieverbod voor Amsterdam worden opgelegd, zodat hij niet in de verleiding komt zijn oude leven weer op te pakken. Hij verblijft bij zijn pleegouders in [plaats] en kan daarnaast toewerken naar begeleid/zelfstandig wonen. De rechtbank acht het niet proportioneel om het locatieverbod gedurende de hele proeftijd te laten gelden, maar zal dit voor zes maanden opleggen. De ouders van verdachte wonen in Amsterdam en hij zal na en als onderdeel van zijn behandeling en ontwikkeling moeten leren weerstand te bieden aan zijn oude netwerk en gewoontes. Ook wordt een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten opgelegd. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Gelet op het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, hij een forse jeugddetentie krijgt opgelegd en een intensief begeleidingsprogramma, acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf niet passend.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 1.050,- aan materiële schadevergoeding en
€ 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor de iPhone 11.
De raadsman van verdachte heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor de iPhone 11 niet voor toewijzing vatbaar is. De vordering tot immateriële schade dient te worden gematigd, gelet op het aandeel en de rol van het slachtoffer in deze zaak.
De raadsman van de benadeelde partij heeft verwezen naar de schriftelijke onderbouwing van de ingediende vordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht de gevorderde schade aan de Stone Island jas à € 450,- toewijsbaar. De schade ten aanzien van de iPhone 11 à € 600,- acht zij onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat [persoon 3] – naast de onder hem in beslag genomen iPhone 8, waar hij over spreekt in zijn verhoor over 5 juni 2020 – nog een telefoon bij zich droeg. In dat deel van de vordering is de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft steekwonden opgelopen en zijn elleboog is gebroken geweest. Hij heeft hier gedurende een langere tijd pijn en overlast van ondervonden. De elleboog kan hij nog steeds niet optimaal buigen en strekken. De benadeelde partij stelt verder dat hij ook geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij zijn vordering met betrekking tot de psychische schade niet met stukken, zoals bijvoorbeeld een doorverwijzing van de huisarts voor behandeling van psychische klachten, heeft onderbouwd. De psychische schade is dus niet naar objectieve maatstaven vastgesteld, waardoor de gevorderde immateriële schade niet zonder meer integraal kan worden vastgesteld. Daarnaast volgt uit het dossier dat [persoon 3] na het incident tegen een andere persoon heeft gezegd:
"
Ik heb wel gekke bewijs. Ik ga dadelijk naar het ziekenhuis voor letselverklaring.Ik
ga alles snitchen man naar another level Him hebben gewoon mij gesnitcht. Je wil
eerst aanvallen en dan mij snitchen. Ik ga gewoon doen dat ik ben in shock. Ik heb
operatie alles gehad, nachtmerrie, zwetend wakker, hyperventilatie. Ik ga alles
gooien."
Deze bevindingen doen af aan de ernst van het geestelijke letsel zoals de benadeelde partij dat heeft aangevoerd. Echter, gelet op de aard en de ernst van de normschending liggen er wel nadelige gevolgen voor het slachtoffer voor de hand en is de rechtbank daardoor van oordeel dat hij wel in enige mate op een ander wijze is aangetast in zijn persoon. Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [persoon 3] voor een gedeelte voor toewijzing vatbaar is. Gelet op de ernst van het feit en de voornoemde bevindingen in het dossier, zal de rechtbank de vordering matigen tot een bedrag van € 1.500,-.
De vordering van de benadeelde partij is dan ook voor een totaalbedrag van € 1.950,- toewijsbaar, hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde:
Poging tot medeplegen van doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
500 (vijfhonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 160 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 340 (driehonderdveertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een positieve dagbesteding, in de vorm van werk, zoals bij Werkdag BV, en/of onderwijs;
- zal meewerken met een coach van IFA (intensieve forensische aanpak);
- meewerkt aan zijn behandeling voor onder meer PTSS bij De Waag of soortgelijke instelling;
- meewerkt aan overige door de jeugdreclassering nodig geachte hulpverlening, zoals de behandeling bij Yes We Can Clinics;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2002, [persoon 5] , geboren op [geboortedag 3] 2002, [persoon 4] , geboren op [geboortedag 4] 2002, [persoon 3] , geboren op [geboortedag 5] 1997, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd niet zal bevinden in de stad Amsterdam, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich tot 5 februari 2021 zal houden aan een avondklok, die inhoudt dat de verdachte zich dagelijks tussen 19:00 uur en 7:00 uur zal bevinden in de woning van zijn peetoom, aan de [adres] ;
- zal verblijven bij zijn peet/pleegouders aan de [adres] , dan wel mee zal werken aan de plaatsing bij en zich zal houden aan de regels en afspraken van een begeleid wonen instelling die de jeugdreclassering passend acht.
Verdachte wordt daarbij tot 5 februari 2021 onder
elektronisch toezichtgesteld ter controle op de nakoming van de avondklok.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]toe tot een bedrag van € 1.950,- (negentienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 3] , te betalen de som van € 1.950,- (negentienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]