ECLI:NL:RBAMS:2021:2548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
13/751647-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafzaak waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een advocaat. De rechtbank heeft de informatie van de Poolse autoriteiten als betrouwbaar beschouwd en geen reden gezien om te twijfelen aan de verdediging die de opgeëiste persoon heeft gekregen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid volgens het Nederlandse recht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751647-20
RK nummer: 20/3815
Datum uitspraak: 18 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 april 2020 door
the District Court in Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 oktober 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van de vordering is voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen over – kort samengevat – de Poolse rechtsstaat-kwestie.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid (oud), OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid (oud), OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 4 mei 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Poolse taal.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment in force of the Regional Court in Toruńvan 7 juni 2018 (referentie: VIII K 1329/17). Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 21 augustus 2020 blijkt dat namens de opgeëiste persoon hoger beroep is ingesteld tegen dit vonnis, wat heeft geresulteerd in een arrest van 31 januari 2019 van
the Regional Court in Toruń. Uit deze informatie en het feit dat het EAB is uitgevaardigd door
the District Court in Toruńleidt de rechtbank af dat het EAB ziet op een
judgment in force of the District Court in Toruńvan 7 juni 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren blijkens het EAB nog vier jaren, acht maanden en drie dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
De Overleveringswet is gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125 (hierna: de Herimplementatiewet), die op 1 april 2021 in werking is getreden. Met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
4.2.
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank eerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.3.
Doet zich één van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.4.
In de aanvullende brief van 21 augustus 2020 van
the Regional Court in Toruństaat dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de uitspraak in hoger beroep heeft geleid. Verder staat vermeld dat de opgeeiste persoon
‘had given a mandate to a legal counsellor, who was appointed by the person concerned to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial’.Deze advocaat is de opgeëiste persoon, op zijn verzoek, in eerste aanleg toegewezen door
the District Court in Toruń.Deze advocaat heeft de opgeëiste persoon vervolgens in eerste aanleg en in hoger beroep vertegenwoordigd. De advocaat heeft namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg van 7 juni 2018. Op 31 januari 2019 ‘
the appeal was recognized before the Regional Court in Torun’. De advocaat van de opgeëiste persoon was daarbij aanwezig.
4.5.
De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij geen oproep voor de zitting in hoger beroep heeft ontvangen en dat hij in die procedure niet werd vertegenwoordigd door een advocaat.
De Nederlandse raadsman heeft geprobeerd om in contact te komen met de Poolse advocaat die de opgeëiste persoon in hoger beroep zou hebben vertegenwoordigd, maar de Poolse advocaat weigert dit contact. De opgeëiste persoon vermoedt dat de Poolse advocaat beroepsfouten heeft gemaakt.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b van de OLW, waarbij een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie. De kale ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe onvoldoende.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen
goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Toruń(Polen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.