ECLI:NL:RBAMS:2021:2547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
13/751082-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde, België, op 19 januari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in de voormalige Sovjet-Unie, is gedetineerd en heeft de Oekraïense nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 4 mei 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via videoverbinding en werd bijgestaan door haar raadsman, mr. B.K. Hummen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman betoogde dat de beschrijving van de feiten in het EAB onvoldoende specifiek was, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten voldoende waren omschreven en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander afgewezen, omdat niet aan de vereisten voor gelijkstelling was voldaan.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De overlevering werd toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, geacht werden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank benadrukte dat overlevering de hoofdregel is en dat de toepassing van een facultatieve weigeringsgrond een uitzondering dient te zijn. De beslissing werd genomen door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. N.M. van Trijp.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751082-21
RK nummer: 21/1197
Datum uitspraak: 18 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2021 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door haar raadsman,
mr. B.K. Hummen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Oekraïense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten: een aanhoudingsmandaat bij verstek d.d. 19 januari 2021, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat wordt omschreven als ‘het houden van een ontuchthuis met meerderjarigen met verzwarende omstandigheden’ niet genoegzaam is omschreven, omdat deze handelingen onvoldoende specifiek zijn. Hij heeft de rechtbank verzocht om de overlevering voor dit feit te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten genoegzaam zijn omschreven en dat de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor haar overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat (ook) het feit dat wordt omschreven als ‘het houden van een ontuchthuis met meerderjarigen met verzwarende omstandigheden’ voldoende specifiek is omschreven. De pleegperiode, de pleegplaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijken voldoende uit de feitsomschrijving. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de Overleveringswet in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e) stelt. Het verweer slaagt daarom niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond. De vraag of er voldoende bewijs voorhanden is om de opgeëiste persoon strafrechtelijk te veroordelen, is ter beoordeling aan de Belgische strafrechter.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 3, te weten:
mensenhandel.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Artikel 6 OLW; beroep op gelijkstelling met een Nederlander

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon vloeiend Nederlands spreekt, dat zij tussen 2003 en 2014 in Nederland heeft verbleven en dat zij ook overigens in Nederland geworteld is. De opgeëiste persoon heeft alleen binding met Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zij sinds ongeveer tweeënhalf jaar weer in Nederland woont na een langer verblijf buiten Nederland. Er zijn geen stukken over het verblijf overgelegd. Daarmee voldoet zij niet aan het eerste vereiste, aangezien zij niet heeft aangetoond dat zij gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven (zie artikel 6, derde lid, OLW). De rechtbank verwerpt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het strafrechtelijk onderzoek is in België gestart;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in België;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de vervolging voor de in het EAB genoemde feiten over te nemen;
  • alle handelingen die door het Openbaar Ministerie in Nederland zijn verricht, zijn verricht naar aanleiding van het rechtshulpverzoek uit België.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde (België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.