ECLI:NL:RBAMS:2021:254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
13/207008-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van geweldsdelict met voorbedachten rade in psychiatrische context

Op 12 augustus 2020 heeft de verdachte, een vrouw geboren in 1994, een medepatiënt genaamd [slachtoffer] met een bewerkt wegwerpscheermesje in de hals gesneden terwijl hij op een balkon zat. De verdachte heeft dit gedaan met de intentie om een reactie uit te lokken die haar zou helpen om van de psychiatrische kliniek naar een gevangenis overgebracht te worden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de raadsman, mr. P.L.E.M. Krauth, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte poging tot moord, poging tot doodslag, en mishandeling met voorbedachten rade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer, en heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk met voorbedachten rade heeft gehandeld, omdat zij haar daad zorgvuldig had voorbereid en de gevolgen had overwogen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling met voorbedachten rade en heeft een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien haar verminderd toerekeningsvatbaarheid en het hoge recidivegevaar. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/207008-20
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat de raadsman van verdachte, mr. P.L.E.M Krauth, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan, samengevat,
primair:
poging tot moord op [slachtoffer] op 12 augustus 2020 te Amsterdam ;
subsidiair:
poging tot doodslag op [slachtoffer] op 12 augustus 2020 te Amsterdam ;
meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] gepleegd met voorbedachten rade op 12 augustus 2020 te Amsterdam ;
meest subsidiair:
mishandeling van [slachtoffer] gepleegd met voorbedachten rade op 12 augustus 2020 te Amsterdam .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Op 12 augustus 2020 is verdachte naar het slachtoffer [slachtoffer] gelopen toen hij op het balkon van [instelling] op [adres 2] te Amsterdam op een bankje zat. Verdachte heeft [slachtoffer] van achteren benaderd en hem, geheel onverwacht, met een door haar bewerkt wegwerpscheermesje, in zijn hals gesneden. [slachtoffer] heeft hieraan een schaaf- en snijwond overgehouden.
Het draait in deze zaak om de vraag of deze handeling van verdachte een poging tot moord, een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade of een (eenvoudige) mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, oplevert.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring zoals onder meer subsidiair ten laste is gelegd, te weten een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde nu geen sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer] .
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbedachten rade. Er dient te worden gekeken naar de feiten en omstandigheden, waarin in hoge mate de positie van [slachtoffer] in ogenschouw moet worden genomen. [slachtoffer] was niet beoogd als slachtoffer, maar enkel als middel om een doel (het verlaten van de kliniek) te bereiken. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak voor poging tot moord en poging tot doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Uit het dossier volgt dat verdachte uitdrukkelijk niet de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Immers blijkt uit de verklaring van verdachte dat zij het wegwerpscheermesje zo heeft geprepareerd, dat zij er niemand mee kon vermoorden en dit ook niet haar intentie was.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit de NFI-rapportage met betrekking tot het onderzoek aan het wegwerpscheermesje blijkt dat een beweging met en/of langs de huid van de hals met het gebruikte wegwerpscheermesje kan leiden tot een huidklieving met een diepte van maximaal 2,4 millimeter en dat het niet aannemelijk is dat een beweging met het gebruikte wegwerpscheermesje langs de hals tot levensbedreigend letsel kan leiden gezien de substantiële hoeveelheid onderhuids vetweefsel bij [slachtoffer] . Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk was en vanwege de specifieke wijze waarop het mesje was geprepareerd en de uitleg van verdachte bij haar daad, kan ook niet worden aangenomen dat verdachte de kans op het veroorzaken van dodelijk letsel heeft aanvaard. Zij heeft juist bepaalde delen op het mesje laten zitten zodat zij daarmee niet ‘te diep’ kon snijden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] .
4.3.2
Had verdachte opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat evenmin sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had het wegwerpmesje eenvoudig op een andere manier kunnen prepareren, bijvoorbeeld door ook de zijkanten te verwijderen, waardoor zij mogelijk een diepere huidklieving had kunnen veroorzaken. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij zich daarvan bewust was en dat zij dit juist niet heeft gedaan om die reden. De rechtbank slaat tevens acht op de verklaring van verdachte dat zij [slachtoffer] ‘niet snel maar heel voorzichtig’ heeft gesneden en dat het ging om een klein sneetje. Op het moment dat verbalisanten aan verdachte een foto van de verwondingen laten zien reageert verdachte erg geschrokken. Verdachte verklaart dat dit echt niet de bedoeling was. Verdachte dacht dat zij [slachtoffer] maar heel zachtjes had gesneden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is dan ook geen sprake. De rechtbank zal verdachte daarom van het meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met het wegwerpmesje in de hals te snijden.
4.3.3
Is sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' vind de rechtbank in het bijzonder de verklaring van verdachte redengevend. Verdachte heeft verklaard dat zij niet langer in een psychiatrische instelling wilde verblijven maar dat zij naar een gevangenis toe wilde, zodat ze
”daarna vrij is om te doen wat ze wil’. Verdachte heeft om dat te bereiken een wegwerpscheermesje bewerkt, door de onderkant van het mesje eraf te halen. Verdachte heeft verklaard dat zij alleen de indruk wilde wekken dat zij het slachtoffer wilde vermoorden en dat zij hem daarom voorzichtig aan de zijkant in zijn hals heeft gesneden. Verdachte heeft juist [slachtoffer] als slachtoffer uitgekozen omdat hij er het gemakkelijkste bij zat. Zij heeft verklaard dat zij ook brand had kunnen stichten maar dit niet heeft gedaan, omdat ze daar veel mensen tegelijk mee zou treffen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Verdachte heeft om haar doel te bereiken verschillende alternatieven tegen elkaar afgewogen. Verdachte geeft met redenen omkleed aan waarom zij ervoor heeft gekozen om iemand specifiek in zijn hals te snijden en waarom zij geen brand heeft gesticht. Zij lijkt berekenend te werk te zijn gegaan waarbij haar handelen precies ernstig genoeg moest zijn om een bepaalde reactie uit te lokken, namelijk dat zij van de kliniek naar de gevangenis zou worden overgebracht. Verdachte kan zich nog goed herinneren welke stappen zij heeft ondernomen. Bovendien verklaart ook de getuige-deskundige N. van der Weegen ter terechtzitting dat verdachte haar handelen heeft overwogen. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.3.4
Conclusie
Door [slachtoffer] met een wegwerpscheermesje in zijn hals te snijden heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een (eenvoudige) mishandeling met voorbedachten rade, zoals meest subsidiair ten laste gelegd is.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 meest subsidiair:
op 12 augustus 2020 te Amsterdam met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg met een bewerkt scheermesje in de hals te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
In navolging van de conclusie van de over verdachte uitgebrachte psychologische rapportage, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is ten aanzien van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf en heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet passend is. De raadsman heeft de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om ambtshalve nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid tot het afgeven van een zorgmachtiging.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met voorbedachten rade mishandelen van [slachtoffer] . Verdachte heeft op het balkon bij [instelling] een medepatiënt van achteren aangevallen en hem met een bewerkt wegwerpscheermesje in zijn hals gesneden. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan en heeft de aanval voorbereid door het wegwerpscheermesje voor het door haar beoogde doel te prepareren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij [slachtoffer] onverhoeds van achter heeft aangevallen, waardoor [slachtoffer] weerloos was. [slachtoffer] stelt dat hij zich machteloos voelde en sindsdien meer op zijn hoede is voor aanraking van anderen. Ook heeft hij door het incident een terugval in zijn behandeling gehad. Dergelijk handelen van verdachte rechtvaardigt zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 5 november 2020 van GZ-psycholoog N. van der Weegen. De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en dat verdachte functioneert op zwakbegaafd intellectueel niveau. Verdachte heeft door deze stoornis psychoses en periodes van manische ontremming en beschikt daardoor over beperkte emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden. Van een psychose ten tijde van het tenlastegelegde lijkt geen sprake te zijn geweest. Van enig gestuwd effect lijkt echter wel sprake te zijn geweest. Het lijkt erop dat verdachte met haar daad een problematische situatie wilde oplossen. Gelet op voornoemde stoornis en beperkte emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Betrokkene is in manische periodes eerder agressief geweest in een klinische setting en het recidiverisico wordt heel hoog ingeschat. Verdachte is niet gemotiveerd voor behandeling, niet medicatietrouw en bagatelliseert gewelddadig gedrag. Het ontbreekt haar aan ziektebesef. Verdachte behoeft een langdurige klinische behandeling binnen een setting met een hoog beveiligingsniveau. Gezien bovenstaande kan dit alleen plaatsvinden binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek of Forensisch Psychiatrisch Centrum binnen een gedwongen kader. Een andersoortige kliniek heeft onvoldoende beveiligingsniveau om verdachte te kunnen hanteren. De duur van een zorgmachtiging biedt onvoldoende tijd om verdachte de langdurige behandeling te kunnen bieden die nodig is. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is geen optie, daar verdachte geen ziektebesef heeft en niet bereid en in staat is om zich aan voorwaarden te conformeren. Van der Weegen adviseert om de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Ter terechtzitting is Van der Weegen als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft haar voornoemde conclusie en advies bevestigd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de (weiger)rapportage van 20 oktober 2020 van psychiater T.W.D.P. van Os. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan deze rapportage heeft de deskundige de rechtbank geen advies kunnen geven.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit haar uittreksel Justitiële Documentatie, eerder voor een vergelijkbaar incident met politie en justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft in 2014, eveneens in een klinische setting, een medewerkster van [instelling] onverhoeds met een schaar in haar hals gestoken. In het kader van deze zaak heeft psycholoog R. de Vries op 13 juni 2014 een rapportage uitbracht. Deze rapportage houdt onder meer in dat verdachte (destijds) sinds drie jaar leed aan schizofrenie van het paranoïde type. Deze chronische psychotische stoornis manifesteerde zich bij verdachte in het horen van stemmen en het ervaren van allerlei betrekkingsideeën en wanen, waarvan de inhoud bestaat uit paranoïde- of grootheid gedachten en belevingen. Verdachte voelde zich toen vanuit paranoïde en grootheidswanen onterecht vastgehouden en dat gegeven vormde waarschijnlijk de kern van haar boosheid en de daaruit voortvloeiende agressie.
De rechtbank stelt vast dat er veel overeenkomsten zijn tussen het incident uit 2014 en het tenlastegelegde in deze zaak. Verdachte heeft in beide gevallen gehandeld vanuit beperkte probleemoplossende vaardigheden. Bovendien heeft de stoornis in beide gevallen bijgedragen aan een ernstig geweldsincident.
De rechtbank vindt het gelet op voornoemde rapportages en de toelichting van de getuige-deskundige Van der Weegen ter terechtzitting niet in de rede liggen de mogelijkheden tot een zorgmachtiging te onderzoeken. De rechtbank vindt, rekening houdend met de problematiek van verdachte, het ontbreken van ziektebesef, het zeer hoge recidivegevaar en de mate van beveiliging die nodig zal zijn, de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging het meest passend en zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank komt weliswaar tot een andere kwalificatie van het feit, maar de ernst van de gedraging (het snijden met een geprepareerd wegwerpscheermesje langs de hals) en het handelen met voorbedachten rade rechtvaardigen een gevangenisstraf van 6 maanden.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 12,95 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade aan de kleding een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade geheel toewijzen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,- en zal dit bedrag toewijzen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de vordering.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.512,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij
van overheidswege wordt verpleegd.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 1.512,95 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 12,95 materiële en € 1.500,- immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van 1.512,95 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters en L. Jaakke-van den Berg, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2021.
[...]
[...]