In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had in een beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 263.000,- voor het kalenderjaar 2019. Eiser, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling en vond de waarde te hoog, met een voorstel om de waarde op € 237.000,- vast te stellen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 april 2021 via een videoverbinding, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, maar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. M.A. Boerhorst. De rechtbank overwoog dat de verkoopprijs van de woning een goede basis vormt voor de waardebepaling, maar dat deze prijs gecorrigeerd moet worden naar de waardepeildatum van 1 januari 2018 en dat er een erfpachtcorrectie moet plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de door hem uitgevoerde correcties juist waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. F.L. Bolkestein, in aanwezigheid van griffier mr. N. van der Kroft, en werd openbaar uitgesproken. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.