ECLI:NL:RBAMS:2021:2512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
13/314531-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak na onrechtmatige doorzoeking

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1998 en woonachtig in [woonplaats], heeft de rechtbank Amsterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 62,04 kilogram cocaïne op 11 december 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft het rechtmatigheidsverweer van de verdachte ten aanzien van de doorzoeking van haar voertuig verworpen. De doorzoeking vond plaats op basis van artikel 23 van de Wet op de economische delicten (WED) en artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten rechtmatig handelden bij de controle van het voertuig, dat op naam van de verdachte stond, omdat er voldoende verdenking was van een misdrijf. Tijdens de doorzoeking werden pakketten met cocaïne aangetroffen in de laadruimte van het voertuig. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij op de hoogte was van de drugs in haar voertuig. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van het voertuig aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.314531.20
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/314531-20
Datum uitspraak: 19 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 april 2021 en 19 mei 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 11 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 62,04 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een
‘fishing expedition’en dat het bekijken van de laadruimte van het voertuig op grond van artikel 23 Wet op de economische delicten (hierna: WED) derhalve onrechtmatig was. Ook aan de toets van artikel 96b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is niet voldaan, omdat bij het zien van drie Lidl bigshoppers geen sprake is van een verdenking van een misdrijf ex artikel 67, eerste lid, Sv, noch van een ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad. Met het ten onrechte doorzoeken van het voertuig is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, hetgeen dient te leiden tot algehele bewijsuitsluiting.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in het voertuig.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Staandehouding en doorzoeking
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. Een Citroën Berlingo met kenteken
[kenteken] was op 10 oktober 2020 opgenomen in een referentiebestand van de ANPR (Automatic Number Plate Recognition) in verband met een vermoeden van ondermijnende criminaliteit, met als doel om dit voertuig te controleren. Op 11 december 2020 kreeg verbalisant [naam verbalisant 1] , die een ANPR controle uitvoerde, een hit op dit kenteken ter hoogte van hectometerpaal 47 rijstrook 2. Toen de verbalisant het voertuig iets later zag rijden op de Rijksweg A2 links ter hoogte van Abcoude, constateerde hij dat er iets mis was met de linker koplamp en ging over tot controle. Medeverdachte [medeverdachte] bleek de bestuurder van het voertuig te zijn en verdachte was de bijrijder. De verbalisant heeft het rij- en kentekenbewijs van medeverdachte [medeverdachte] gevorderd en medegedeeld dat een reden van de staandehouding was dat de verlichting niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voorgaande, sprake is van rechtmatig gebruik van de controlebevoegdheid van de WVW 1994. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de door de verbalisant gehanteerde controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
Uit het dossier blijkt verder dat de medeverdachte vervolgens op vragen van de verbalisant antwoordde dat zij zojuist uit Amsterdam kwamen, hetgeen niet strookte met de gegevens van de ANPR-hit. De medeverdachte verklaarde verder, toen hem werd gevraagd wat hij vervoerde, dat hij dit niet wist De verbalisant deelt de medeverdachte dan mee dat er in de laatste maanden van het jaar veel vuurwerk wordt vervoerd met gesloten busjes, en dat hij daarom de laadruimte gaat bekijken op grond van artikel 23 WED. Vanaf dat moment heeft verbalisant [naam verbalisant 2] zich aangesloten bij de controle. Gelet op de antwoorden van de medeverdachte en de ambtshalve bekendheid van de verbalisanten dat er rond die tijd van het jaar vuurwerk wordt vervoerd in gesloten busjes, waren de verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank bevoegd de controlebevoegdheid van artikel 23 WED in te zetten.
Verbalisant [naam verbalisant 2] is vervolgens naar de achterkant van het voertuig gelopen en heeft in de laadruimte gekeken die inmiddels open was, terwijl verbalisant [naam verbalisant 1] nog bij medeverdachte [medeverdachte] en verdachte stond, zo blijkt uit het dossier. Hierbij zag verbalisant [naam verbalisant 2] op het voertuig “ [naam bedrijf] ” staan. Het was verbalisant [naam verbalisant 2] ambtshalve bekend dat het voertuig van dit bedrijf een mogelijke link zou hebben met een witwas- of opiumonderzoek in Hilversum. Op dat moment ziet verbalisant [naam verbalisant 2] een drietal Lidl bigshoppers in de laadruimte staan en is hij overgestapt op de controlebevoegdheid van artikel 96b Sv, zo verbaliseert hij. Verbalisant [naam verbalisant 2] betrad de laadruimte en zag dat de bigshoppers met folie-omwikkelde blokken waren gevuld. Hierop zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verbalisanten de doorzoeking van het voertuig op grond van artikel 96b Sv rechtmatig hebben verricht. De rechtbank stelt hierbij voorop dat een dergelijke doorzoeking gerechtvaardigd is indien sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank vindt de doorzoeking van het voertuig rechtmatig, gelet op de bevindingen die de verbalisanten al hadden gedaan (te weten: het zien van de bigshoppers in de laadruimte, de aantoonbaar onjuiste verklaring over de route die de medeverdachte zei te hebben afgelegd en het feit dat de medeverdachte verklaarde niet te weten wat hij vervoerde) tezamen met de informatie van verbalisant [naam verbalisant 2] dat dit voertuig een mogelijke link zou hebben met een witwas- of opiumonderzoek. Deze omstandigheden leveren tezamen en in onderlinge samenhang bezien een verdenking op van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Van een onrechtmatige doorzoeking zoals gesteld door de raadsman, is dus geen sprake.
Het resultaat van de doorzoeking, namelijk het aantreffen van de pakketten met cocaïne in de bigshoppers in de laadruimte, kan gelet op het voorgaande voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van een vormverzuim wordt verworpen en behoeft voor het overige derhalve geen bespreking.
Beoordeling
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in het voertuig. Het voertuig waarin de cocaïne is aangetroffen staat weliswaar op naam van verdachte, maar uit het dossier blijkt dat de eveneens aangehouden bestuurder (medeverdachte [medeverdachte] ) de bigshoppers met anderen in de laadruimte heeft gezet.
Verdachte hoeft de cocaïne derhalve niet noodzakelijkerwijs te hebben gezien.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde.

4.Beslag

De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het voertuig (goednummer 6005977).

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 STK Personenauto (goednummer 6005977).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 mei 2021.