ECLI:NL:RBAMS:2021:2499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
9005775 CV EXPL 21-1843
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid exploitant fietsenstalling voor diefstal racefiets

In deze zaak vordert eiser, een man wiens racefiets op 24 november 2020 uit een fietsenstalling is gestolen, schadevergoeding van de exploitant van de stalling. De kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft op 17 mei 2021 uitspraak gedaan. Eiser stelt dat de exploitant, gedaagde, niet de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen om diefstal te voorkomen, en dat hij daarom aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden. Gedaagde betwist aansprakelijkheid en verwijst naar een contract waarin aansprakelijkheid zou zijn uitgesloten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende maatregelen heeft genomen, vooral gezien het feit dat er eerder al een diefstal had plaatsgevonden en de toegangsdeur niet goed functioneerde. De rechter concludeert dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade van € 1.137,50, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het verweer van gedaagde dat aansprakelijkheid is uitgesloten, wordt verworpen omdat er geen bewijs is van een schriftelijk contract of algemene voorwaarden. De rechter wijst het meer of anders gevorderde af en verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9005775 CV EXPL 21-1843
vonnis van: 17 mei 2021

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F.M. Oudolf
t e g e n

[gedaagde] , h.o.d.n. BIKEBOXX

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 26 januari 2021, met producties;
- het in een proces-verbaal weergegeven mondelinge antwoord;
- het instructievonnis, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is gelast.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. [eiser] is met zijn gemachtigde verschenen. [gedaagde] is niet verschenen. [eiser] is gehoord en heeft vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigde van [eiser] heeft een pleitnota voorgedragen. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] exploiteert een aantal fietsenstallingen in Amsterdam, waaronder een aan de [adres] (verder: de stalling). Dit betreft een inpandige fietsenstalling die wordt afgesloten door een deur met een slot.
1.2.
[eiser] heeft begin mei 2020 een overeenkomst gesloten tot het stallen van zijn racefiets in de stalling.
1.3.
Op 3 december 2020 viel het [eiser] op dat er een aanplakbiljet op de deur van de stalling was geplakt. Op het aanplakbiljet stond:
“(...) Momenteel vinden er ongelofelijk veel diefstallen van fietsen plaats, helaas ook in de stalling !!! Daarom wil ik een ieder nogmaals verzoeken goed op te letten bij het vertrekken of de deur achter u sluit, dit voor een ieder zijn veiligheid !! (...)”
1.4.
[eiser] constateerde op 3 december 2020 dat zijn racefiets niet meer in de stalling stond. De ketting waarmee de fiets was vastgezet was doorgeknipt.
1.5.
Uit camerabeelden is gebleken dat de fiets van [eiser] in de ochtend van 24 november 2020 uit de stalling is gestolen.

Vordering

2. [eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van:
  • € 1.137,50 aan schadevergoeding, met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot aan de voldoening;
  • € 148,00 aan vergoeding van de eigen bijdrage;
  • de proceskosten.
3. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal van de fiets. [gedaagde] heeft niet de voorzorgsmaatregelen genomen die van hem hadden mogen worden verwacht. Hij is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de zorgplicht als exploitant van de stalling. De schade begroot [eiser] op € 1.137,50. Daarbij is hij uitgegaan van 70% van de nieuwwaarde van de fiets.
4. [gedaagde] voert aan dat hij niet aansprakelijk is voor schade van mensen die hun fiets in de stalling stallen. [gedaagde] verwijst naar het contract en de algemene voorwaarden, waarin zou staan dat aansprakelijkheid is uitgesloten. [gedaagde] verwijst [eiser] naar zijn inboedelverzekering.

Beoordeling

5. Beoordeeld moet worden of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] die is ontstaan door de diefstal van zijn fiets uit de stalling van [gedaagde] . Daarbij staat voorop dat de houder van de stalling (in dit geval [gedaagde] ) niet zonder meer aansprakelijk is voor schade als gevolg van diefstal uit zijn stalling. Van hem kan echter wel worden verwacht dat hij alle in redelijkheid van hem verlangde veiligheidsmaatregelen heeft genomen om diefstal te voorkomen.
6. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat er al vóór 24 november 2020 een fiets uit de stalling was gestolen. Als gevolg van deze diefstal werkte de toegangsdeur van de stalling niet meer goed, want de deur viel niet meer in het slot. [gedaagde] heeft hier geen melding van gemaakt tegenover de andere gebruikers van de stalling. Pas op 3 december 2020, toen er nog twee fietsen uit de stalling waren gestolen (waaronder de fiets van [eiser] ), is er een aanplakbiljet op de deur van de stalling geplakt om gebruikers te waarschuwen (zie onder 1.3). Op 10 januari 2021 heeft [gedaagde] inbraakstrips aan de buitenzijde van de toegangsdeur aangebracht.
7. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen en heeft het voorgaande dan ook niet weersproken. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] . Gelet op die stellingen, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet de nodige voorzorgsmaatregelen genomen die van hem hadden mogen worden verwacht. Zo mag bij een afgesloten fietsenstalling op zijn minst worden verwacht dat die ruimte daadwerkelijk en deugdelijk afgesloten kan worden. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om direct na de eerste fietsendiefstal de beveiliging van de stalling te controleren, eventuele (nood)maatregelen te nemen en gebruikers te informeren. Dat heeft [gedaagde] niet direct gedaan, maar pas veel later nadat er opnieuw twee fietsen gestolen waren.
8. Het verweer van [gedaagde] dat aansprakelijkheid is uitgesloten op grond van het contract en de algemene voorwaarden kan hem niet baten. Er is geen (schriftelijk) contract, noch algemene voorwaarden in de procedure overgelegd. [eiser] betwist ook dat er algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. Verder is ook niet gebleken dat de (inboedel)verzekering van [eiser] tot vergoeding van de schade is overgegaan.
9. De conclusie is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de diefstal. [eiser] heeft zijn schade gemotiveerd en met stukken onderbouwd. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De schade wordt daarom vastgesteld zoals gevorderd, op € 1.137,50. Daarover is de wettelijke rente toewijsbaar.
10. Het gevorderde bedrag van € 148,00 aan eigen bijdrage is niet toewijsbaar. Deze kosten worden geacht te zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling.
11. [gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.137,50 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 tot aan de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- salaris gemachtigde € 248,00
- griffierecht € 85,00
-----------------
totaal € 333,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Bilderbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.