ECLI:NL:RBAMS:2021:2493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
13/149075-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in kliniek met levensgevaar voor anderen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 juni 2020 brand heeft gesticht in een kamer van de kliniek voor intensieve behandeling in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door een dekbed in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners van de kliniek. De rechtbank heeft het bewijs voor de brandstichting gebaseerd op getuigenverklaringen en de bevindingen van de verbalisanten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 220 dagen en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden geëist. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op brandstichting en dat er geen levensgevaar was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk levensgevaar was en dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot brand zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 220 dagen, met de maatregel van tbs met voorwaarden. De rechtbank heeft de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan zonder behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/149075-20
Datum uitspraak: 2 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 20 november 2020, 30 december 2020 en 22 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen (op 22 maart 2021), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer van de kliniek [naam kliniek] , gelegen aan of bij de [adres kliniek] , aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet een dekbed in brand gestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen en/of
voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) belendende pand(en) en/of voor die in die belendende pand(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in (een) kamer(s) naast, althans in de directe omgeving van, voornoemde (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer en/of voor in die kliniek aanwezige bewoner(s) en/of voor (de) bewoner(s) in die/dat belendende pand(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen op basis van de aangifte, de bevindingen van de verbalisant ter plaatse, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte dat hij twee fikkies heeft gemaakt. Er was niet alleen sprake van gevaar voor goederen, maar er was ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten. Er waren patiënten en medewerkers op de afdeling en in het gebouw aanwezig die door de brand en de daaruit ontstane rookontwikkeling in het complex gevaar hadden kunnen lopen. Een deel van de rookontwikkeling was al op de gang terecht gekomen. De brandweer oordeelde dat als niet zou zijn ingegrepen, verdachte zelf door rookinhalatie onwel zou zijn geworden en er gevaar zou zijn geweest voor de overige bewoners van de kliniek.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op brandstichting, maar alleen op het vernielen van zijn eigen spullen door middel van brand. Verder was er geen levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel te duchten voor anderen. Het betrof geen grootschalige brand en de brandweer hoefde niet te blussen. Verdachte heeft de brand zelf gedoofd. Het dekbed was niet in brand gestoken. De compartimenten waar verdachte en zijn medebewoners in verbleven hebben bovendien brandwerende deuren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij alleen zijn eigen spullen in brand heeft gestoken en hem daarom een strafuitsluitingsgrond toekomt.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op het stichten van brand. Van voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg – in dit geval op brand – is volgens vaste jurisprudentie sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Getuige [getuige 1] , groepsleider van de afdeling waar verdachte verbleef, heeft verklaard dat hij door het luik zag dat verdachte met zijn aansteker een verpakking van drop en een laken in brand stak en dat hij vuur zag. Ook zag hij dat er rook onder de deur uitkwam. Getuige [getuige 2] , eveneens groepsleider, heeft verklaard dat verdachte met een aansteker een stuk papier in brand stak en dat hij vuur zag. Verbalisant Morgernstern zag dat er diverse verschroeide textielstukken in de kamer van verdachte lagen.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte met een aansteker vuur maakte en dat hij dit vuur in aanraking bracht met diverse goederen, waaronder een laken. Door zo te handelen, bestond de aanmerkelijke kans dat hierdoor brand zou ontstaan. De gedraging van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het plegen van brandstichting, dat het niet anders kan dan dat hij die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet had op brandstichting. Ook het betoog dat verdachte alleen zijn eigen spullen in brand heeft gestoken gaat niet op, nu naar het oordeel van de rechtbank vast is komen te staan dat verdachte niet alleen zijn eigen spullen, maar ook een laken in brand heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van de eerder genoemde verbalisant [verbalisant 1] leidt de rechtbank verder af dat de brand niet door verdachte is beëindigd, maar door optreden van anderen. Als dat optreden niet had plaatsgevonden, had de brand ook naar andere goederen van de kliniek kunnen overslaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
Vervolgens rijst de vraag of van de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. In dit kader is het volgende van belang. Verdachte heeft brand gesticht in zijn kamer in de kliniek intensieve behandeling (KIB) van [naam kliniek] . Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant ter plaatse blijkt dat op de gang waar de kamer van verdachte zich bevond, in totaal ongeveer vijf kamers waren. Onder de deur van de kamer van verdachte kwam rook tevoorschijn. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft dat de kamer van verdachte gevuld was met rook. Volgens zijn proces-verbaal oordeelde de brandweer dat wanneer niet zou zijn ingegrepen, verdachte mogelijk zelf door rookinhalatie onwel zou zijn geworden en er gevaar zou zijn geweest voor de overige bewoners van de kliniek. De rechtbank begrijpt daaruit, zoals ook hierboven is vermeld, dat de brand niet al was gedoofd door verdachte zelf, maar er ingrijpen van de politie dan wel brandweer nodig is geweest. Uit de aangifte blijkt dat op het moment van de brandstichting personeel en patiënten in de kliniek aanwezig waren. Als gevolg van de brandstichting zijn alle patiënten van de kliniek geëvacueerd. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Concluderend acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 4 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer van de kliniek [naam kliniek] , gelegen aan of bij de [adres kliniek] , aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar open vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen met aftrek van voorarrest en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden wordt opgelegd. Zij heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen en heeft aangevoerd dat de tbs met voorwaarden ongemaximeerd dient te zijn, nu het feiten betreft die gericht zijn tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat het opleggen van tbs met voorwaarden niet proportioneel is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen zijn eigen spullen heeft vernield en slechts sprake was van enige rookontwikkeling, maar geen grote brand. Verdachte heeft spijt betuigd en wil graag hulp in de reguliere GGZ.
8.3.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Verdachte heeft brand gesticht in de kliniek van [naam kliniek] (Kliniek voor Intensieve Behandeling) waar hij op dat moment verbleef. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door brand te stichten heeft verdachte niet alleen schade aangericht, maar is ook levensgevaar voor medepatiënten en het aanwezige personeel van de kliniek te duchten geweest. Verder zorgt een dergelijke brandstichting voor grote onrust en overlast voor het personeel en de patiënten van de kliniek. Het personeel was genoodzaakt om alle aanwezigen in de kliniek te evacueren.
Uit de rapportages die zijn opgemaakt door de deskundigen S. van den Berg, psycholoog, en D.J. Vinkers, psychiater, (18 november 2020 respectievelijk 17 november 2020) blijkt dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van middelen en alcohol. Beide deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt dit advies van de deskundigen over.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een straf en/of maatregel passend en geboden is en het meest recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte en de rapportages die over hem zijn opgemaakt en heeft zij rekening gehouden met hetgeen de deskundigen op de terechtzitting hebben verklaard.
Strafblad en rapportages
Uit het strafblad van verdachte van 3 februari 2021 blijkt dat hij in het verleden meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. De meest recente veroordeling dateert uit 2010. Uit de rapportages die over verdachte zijn opgesteld blijkt dat in de afgelopen jaren meerdere keren sprake is geweest van forse agressie (gericht op spullen of meubilair) op in GGZ-instellingen, waar verdachte niet strafrechtelijk voor is vervolgd. Uit het reclasseringsadvies van 24 november 2020 en de eerder genoemde rapportages van zowel de psychiater als de psycholoog, blijkt dat het recidiverisico als (matig tot) hoog wordt ingeschat. Beide deskundigen hebben tbs met voorwaarden geadviseerd. Psychiater Vinkers heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen, zakelijk weergegeven:
Geadviseerd wordt om betrokkene een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen. Alleen met een dergelijke ingrijpende maatregel kan terugval en/of recidive worden voorkomen. Er hebben zich al diverse forse agressieve incidenten voorgedaan en (als het huidige ten laste gelegde bewezen wordt geacht) er lijkt sprake te zijn van een escalatie van de intensiteit van de agressie. Een gedwongen psychiatrische opname (bijvoorbeeld met een zorgmachtiging) is onvoldoende (gebleken) voor een vermindering van het recidiverisico. Mogelijk zou betrokkene in eerste instantie op een FPK of anderszins strikte afdeling geplaatst
kunnen worden, waarbij hij zich aan diverse voorwaarden zou moeten houden (abstinentie middelen, therapietrouw, agressie regulatie therapie, zinvolle daginvulling). Als blijkt dat dit goed verloopt, zou gezocht kunnen worden naar een meer ambulante of begeleide woonvorm.
Uit de rapportage van psycholoog Van den Berg blijkt verder, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een structureel probleem waarbij betrokkene vrijwel letterlijk van kliniek naar kliniek gaat als gevolg van psychiatrische problematiek die onvoldoende gestabiliseerd lijkt te kunnen worden. Hierbij staat op de voorgrond dat betrokkene last heeft van doorbraken in de impulsregulatie en op menige opname afdeling in ernstige mate spullen vernield heeft. (…) Betrokkene is in 10 jaar tijd 16 maal opgenomen geweest binnen psychiatrische instellingen. Hier krijgt hij vrijheden waar hij op dit moment onvoldoende mee kan omgaan, waardoor hij vervalt in middelengebruik. (…) De reguliere psychiatrie voorziet niet in een plaatsing die passend is bij iemand die lijdende is aan een dergelijke comorbiditeit waarbij een hoger beveiligingsniveau benodigd is.
De reclassering heeft in het advies van 24 november 2020 van R. Boon voorwaarden opgesteld die bij een tbs-maatregel kunnen worden opgelegd naar aanleiding van voornoemde rapportages van Vinkers en Van den Berg. De reclassering heeft daarbij negatief geadviseerd over het opleggen van tbs met voorwaarden, omdat verdachte weliswaar bereid was tot medewerking aan de opgestelde voorwaarden, maar niet in het kader van een tbs met voorwaarden. In het voortgangsverslag toezicht van 15 maart 2021, opgesteld door M. Buné, is dit eerdere advies genuanceerd, omdat verdachte nu in tegenstelling tot eerder wel lijkt te willen meewerken aan een traject met een tbs-titel. De reclassering adviseert in het geval van oplegging van de tbs-maatregel hieraan de eerder geformuleerde voorwaarden te verbinden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting voldoende bereid verklaard om zich aan die voorwaarden te houden.
Verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting zijn de psychiaters D.J. Vinkers, C.A.M. van der Meijs en E.P.K. Sikkens en de reclasseringswerkers R. Boon en R. Buné als deskundigen gehoord. Vinkers heeft de door hem opgemaakte rapportage nader toegelicht en bevestigd. In aanvulling daarop heeft hij verklaard dat met name structuur, strikte verlofregelingen en urinecontroles van belang zijn om het recidiverisico te beperken. Hiervoor is een langdurig en gestructureerd forensisch kader nodig. Van der Meijs heeft daarentegen verklaard dat, zoals hij ook in zijn rapportage van 31 augustus 2020 heeft uiteengezet, een verblijf in een FPK voor verdachte wenselijk is, maar tbs met voorwaarden in zijn optiek een te verstrekkende maatregel zou zijn. Het is niet waarschijnlijk dat verdachte opnieuw een brandstichting zal plegen. Een zorgmachtiging zou in dit geval passender zijn.
De rechtbank heeft in de loop van de strafzaak het Openbaar Ministerie verzocht om een zorgmachtiging voor te bereiden. In de beëindigingsbrief van 15 maart 2021 en de in het strafdossier gevoegde medische verklaring, is opgemerkt dat niet is voldaan aan de uitgangspunten en criteria van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie geen verzoekschrift tot de afgifte een zorgmachtiging voorbereid. Sikkens, die de medische verklaring heeft opgesteld, heeft ter terechtzitting verklaard dat tbs met voorwaarden meer mogelijkheden tot risicomanagement biedt in vergelijking met een zorgmachtiging. Daarbij is ook gesproken over de mogelijkheid om verdachte in het kader van een zorgmachtiging in een FPK te laten verblijven. Sikkens heeft daarover uitgelegd dat de uitvoering van een verblijf in een FPK op basis van een zorgmachtiging of in het kader van een tbs met voorwaarden in beginsel vergelijkbaar is, maar dat in het kader van tbs met voorwaarden het verblijf in de FPK langer kan duren en de uitstroom geleidelijker en beter kan plaatsvinden.
Verder is op de terechtzitting gesproken over de mogelijkheid van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, waaronder een verblijf in een FPK. Boon, reclasseringswerker, heeft toegelicht dat dit een aantal nadelen kent ten opzichte van tbs met voorwaarden. Zo zijn een time-out en een terugplaatsing niet mogelijk bij een voorwaardelijk strafdeel en is het de vraag of een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden voldoende recidivebeperkend is.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan: het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van het feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een ernstig strafbaar feit en dat verdachte een complexe persoonlijkheidsproblematiek heeft. Verdachte kent een lange geschiedenis in de GGZ. Hij heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd terwijl hij verbleef in een klinisch intensieve behandelafdeling. Dit is de meest zware behandelvorm van de GGZ. Uit de rapportages van Vinkers en Van den Berg blijkt dat er daarvoor in andere klinieken ook incidenten met verdachte zijn geweest, en dat daarin een toename te zien is. Met Vinkers en Van den Berg is de rechtbank van oordeel dat verdachte een langdurig behandeltraject nodig heeft. Op dit moment verblijft hij in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in een FPK. De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel een aantal voordelen kent ten opzichte van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden en een zorgmachtiging. Allereerst is van belang dat nu juist de tbs-maatregel een langdurig behandeltraject mogelijk maakt. Daarnaast hebben de deskundigen toegelicht dat de maatregel van tbs met voorwaarden de mogelijkheid van een time-out kent en dat de doorstroming naar bijvoorbeeld een begeleid wonen-vorm meer geleidelijk kan plaatsvinden. Ook is de verlovenopbouw strikter geregeld, hetgeen voor verdachte gelet op zijn middelenproblematiek van belang is. Het is zijn wens om snel met verlof te kunnen, terwijl bij eerdere verloven regelmatig sprake was van middelengebruik en daarmee gepaard gaande incidenten. Specifiek met betrekking tot de door Van der Meijs geadviseerde zorgmachtiging geldt nog, naast hetgeen daar door Sikkens over is opgemerkt, dat er geen zorgplan voorligt en er op dit moment sprake lijkt te zijn van vrijwilligheid van verdachte om aan de voorwaarden mee te werken. Dit maakt dat afgifte van een zorgmachtiging thans niet mogelijk is. Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat tbs met voorwaarden passend en geboden is en zal zij dit opleggen. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, met aftrek van voorarrest. De gevangenisstraf is daarmee gelijk aan het al ondergane voorarrest.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Er moet rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien hij niet behandeld wordt. De rechtbank zal om die reden de maatregel van tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren op grond van artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 220 (tweehonderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • veroordeelde werkt mee aan de door de reclassering geboden hulp en steun bij het naleven van de voorwaarden. Deze medewerking houdt onder andere
in:
o veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om zijn identiteit vast te stellen;
o veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
o veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
 als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch
Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke
instelling. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
 veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist;
veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in [naam kliniek 2] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
 Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch FACT van Inforsa of soortgelijke
behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische periode. De behandeling duurt
zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de
aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan
onderdeel zijn van de behandeling;
 Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat
inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg
met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, werk(indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast;
  • Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
  • veroordeelde werkt mee aan budgetbeheer of bewindvoering mocht de reclassering dit nodig
achten;
 Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering
geïndiceerd mee aan een schuldsaneringstraject;
 Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van
harddrugs, softdrugs en alcohol. Bij overtreding van de voorwaarde zal het behandelteam en
de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is. Betrokkene werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Verklaart de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar, op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan reclassering Inforsa de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2021.