ECLI:NL:RBAMS:2021:2486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
13/025880-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd voor winkeldiefstal met tussentijdse toets

Op 14 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 januari 2021 te Amsterdam een winkeldiefstal heeft gepleegd bij winkelbedrijf Dirk van den Broek. De verdachte, geboren in 1974 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het stelen van boodschappen. Tijdens de zitting op 30 april 2021 heeft de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, gevorderd tot bewezenverklaring van de diefstal. De raadsman, mr. O.O. van der Lee, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het oogmerk ontbrak en dat er geen sprake was van een voltooide diefstal, maar van een poging. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, omdat hij goederen in tassen had gestopt en deze niet had afgerekend. De rechtbank legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse toets na zes maanden, omdat de verdachte geen extramurale fase kent gericht op resocialisatie door zijn verblijfsstatus. De rechtbank motiveerde de maatregel door te wijzen op de ernst van het feit en het hoge recidiverisico van de verdachte, die eerder al meerdere keren voor winkeldiefstal was veroordeeld. De rechtbank achtte de ISD-maatregel noodzakelijk om het delictgedrag te doorbreken en de maatschappij te beschermen. De duur van de maatregel werd beperkt tot één jaar, met de mogelijkheid van een tussentijdse toets.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/025880-21 (Promis)
Datum uitspraak: 14 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd te [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. O.O. van der Lee naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op 25 januari 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid boodschappen van winkelbedrijf Dirk van den Broek.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal, omdat het ten laste gelegde oogmerk bij verdachte ontbrak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een voltooide diefstal, maar van een poging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Op 25 januari 2021 heeft [naam] namens winkelbedrijf Dirk van den Broek te Amsterdam aangifte gedaan van diefstal. Getuige [getuige] zag dat verdachte twee volle plastic tassen in zijn winkelwagen had staan, maar bij de kassa alleen een blikje bier afrekende. In deze tassen werden, bij een tassencontrole na afrekenen van het blikje bier, niet afgerekende goederen uit de winkel aangetroffen. Verdachte kon hiervan geen kassabon overhandigen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet van plan was om de goederen in de tassen te stelen, maar dat hij deze bij een andere kassa wilde afrekenen dan de kassa waar hij het blikje bier afrekende en dat hij die overige goederen wilde afrekenen met zijn mobiele telefoon, die niet opgeladen bleek te zijn.
De verklaring van verdachte is, gelet op de omstandigheden dat verdachte wel een blikje bier had afgerekend, dat hij geen logische reden noemt waarom hij de overige boodschappen bij een andere kassa zou willen afrekenen en gelet op het feit dat verdachte steeds wisselend heeft verklaard over de reden waarom en de omstandigheden waaronder de goederen in de tassen zaten, niet geloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat het niet ter betaling aanbieden van de goederen die zich in de tassen bevonden, naar de uiterlijke verschijningsvorm, gericht is geweest op het wegnemen hiervan. Zij is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van een hoeveelheid boodschappen. Ook is zij van oordeel dat sprake is geweest van een voltooide diefstal nu de verdachte de goederen in tassen had gestopt, de goederen tijdens het afrekenen van het bier niet uit de tassen haalde en hij op het moment van de tassencontrole klaar was met afrekenen, terwijl hij de goederen in de tassen niet had afgerekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op bewezen dat verdachte:
op 25 januari 2021 te Amsterdam een hoeveelheid boodschappen, toebehorende aan het winkelbedrijf Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Behandeling in een forensisch kader is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de recidive wordt beëindigd.
7.2
Strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is niet gerechtvaardigd, omdat een alternatief – te weten een voorwaardelijke ISD-maatregel – voorhanden is. Bovendien kan een voorwaardelijke ISD-maatregel verdachte weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD- maatregel de tijd die verdachte in voorarrest doorbracht in mindering te brengen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit dat voor veel overlast zorgt, in het bijzonder voor het winkelpersoneel. Ook leidt winkeldiefstal tot veel schade voor winkeliers.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw J. Versteeg opgestelde adviesrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 12 april 2021. Hierin is gerapporteerd dat verdachte blijkens de persoonsgegevens van de gemeentelijke basisadministratie sinds 2007 in Nederland verblijft, maar zich nooit heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Verdachte heeft op bijna alle leefgebieden problemen. Een vast inkomen, dagbesteding en een vaste woonplek ontbreken en verdachte heeft schulden. Ten tijde van het ten laste gelegde had verdachte wel inkomen uit werk, waarvan hij zijn partner en hun vijf kinderen in [geboorteland] onderhield. Het delictgedrag van verdachte lijkt voort te komen uit zijn instabiele financiële situatie. Verder bestaan vermoedens van problematisch middelengebruik en er zijn zorgen over de mentale gezondheid van verdachte.
Gelet op de instabiliteit op de leefgebieden en op de omstandigheid dat verdachte ondanks een regulier inkomen toch vermogensdelicten pleegt, schat de reclassering het risico op recidive in als hoog. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Verdachte voldoet aan de zogenoemde harde en zachte ISD-criteria. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in 2019 en 2020 meermaals is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen, waarvoor hij gevangenisstraffen heeft uitgezeten. In de maanden september en oktober 2019 was verdachte in beeld bij de stichting AMOC. De aangeboden hulp en ondersteuning door AMOC heeft er niet toe geleid dat een hulpverleningstraject is opgestart, omdat verdachte geen interesse had in de woonplek die hem werd aangeboden. De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om een ambulant behandeltraject inhoudelijk vorm te geven, omdat verdachte geen recht heeft op structurele sociale voorzieningen. Ook de taalbarrière en het ontbreken van een woonplek bemoeilijken een reclasseringstoezicht.
Bij een bewezenverklaring wordt oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd. Binnen het kader van de ISD-matregel kan worden toegewerkt naar het opbouwen van een stabiele leefsituatie, zodat de recidive kan worden teruggedrongen en de maatschappij kan worden beschermd.
Mevrouw J. Versteeg heeft haar adviesrapport ter terechtzitting bevestigd en toegelicht. Zij heeft benadrukt dat de ISD-maatregel de meest geschikte manier is om een gedegen hulpverleningstraject vorm te geven, omdat in het kader van de ISD-maatregel ook diagnostiek zal plaatsvinden. Bovendien heeft de ISD-maatregel als voordeel dat wordt voorkomen dat een veroordeelde bij niet medewerking of tegenwerking op straat zal belanden. In het geval verdachte weigert mee te werken, wordt hij teruggeplaatst.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 30 maart 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
In het bijzonder vindt de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Verdachte heeft zich in korte tijd meermaals schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. De opgelegde gevangenisstraffen hebben niet geleid tot het terugdringen van de recidive. De omstandigheid dat oplegging van de ISD-maatregel tot gevolg zou kunnen hebben dat het verblijfsrecht van verdachte wordt beëindigd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Binnen de ISD-maatregel kan tijdens de intramurale fase behandeling, begeleiding en diagnostiek plaatsvinden, zodat meer inzicht wordt verkregen in de problematiek van verdachte die ten grondslag ligt aan zijn delictgedrag. Als verdachte tijdens deze fase meewerkt zal van een kale detentie geen sprake zijn. Vanwege de verblijfsstatus van verdachte kent de ISD-maatregel geen extramurale fase die gericht zou zijn op resocialisatie. De rechtbank zal daarom, met het oog op de eis van proportionaliteit, gezien het strafblad en de specifieke situatie van verdachte, de duur van de maatregel beperken tot één jaar. De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Tussentijdse toets
De rechtbank ziet aanleiding om, nadat diagnostiek ten aanzien van de problematiek van verdachte heeft kunnen plaatsvinden en meer zicht is op de wijze waarop aan de maatregel invulling kan worden gegeven, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te toetsen. Uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, zal de noodzaak van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel getoetst moeten worden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
binnen 6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. E.A. Messer en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2021.